Een ‘concrete uitlening’ is nog geen 'uitlening'

07-09-2012 Print this page

B9 11626. Hoge Raad, 7 september 2012, conclusie A-G Wissink in zaak 11/04472, Stichting Leenrecht tegen Vereniging van Openbare Bibliotheken in Nederland (VOB) (met dank aan Marloes Bakker & Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap).

“Het onderdeel hanteert de begrippen terbeschikkingstellen en uitlenen daarmee in de betekenis van een "concrete uitlening", terwijl het daar voor de vaststelling van de betekenis van het begrip uitlenen in de VRL niet om gaat.”

Auteursrecht. Leenrecht. Uitlening & verlenging bibliotheekboeken. Conclusie A-G Wissink in cassatieprocedure na Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 juni 2011, B9 9884. Een verlenging is weliswaar een ‘concrete uitlening’, maar geen nieuwe juridische uitlening waarvoor opnieuw betaald moet worden.

De Stichting Leenrecht stelt dat voor het verlengen van een de uitleentermijn van een bibliotheekboek een nieuwe vergoeding moet worden afgedragen. Het hof bekrachtigde eerder het vonnis waarvan beroep en concludeerde met de rechtbank dat een verlenging geen nieuwe openbaarmaking is. Naar oordeel van het hof is een verlenging bovendien slechts een verlenging van de oorspronkelijke uitleentermijn en geen nieuwe uitlening, waardoor geen nieuwe afdracht van een billijke vergoeding verschuldigd is aan de Stichting Leenrecht. 

A-G Wissink concludeert, na uitgebreid alle relevante terminologie in relevante wetgeving en jurisprudentie nauwkeurig te hebben gefileerd, dat, kort gezegd, ook naar zijn mening een verlenging geen nieuwe uitlening is. Het gaat bij het juridische begrip  ‘uitlening’ namelijk niet om de ‘concrete uitlening’:

2.28 Uit het arrest VEWA/Belgie kunnen, voor wat betreft de onderhavige zaak, de volgende conclusies worden getrokken. Blijkens rov. 23 berust de vergoedingsplicht reeds op het ter beschikking stellen van exemplaren van een werk om te worden uitgeleend, en niet pas wanneer er concreet een bepaald exemplaar wordt uitgeleend. Hiermee strookt dat de vergoeding rekening moet houden met de omvang van deze terbeschikkingstelling (rov. 37).

Binnen deze grenzen kunnen de Lid-Staten de criteria voor de bepaling van de vergoeding vaststellen. Deze vergoeding mag forfaitair worden vastgesteld, zij het niet slechts symbolisch zijn. Het in rov. 23 van het arrest VEWA/Belgie gemaakte onderscheid tussen "het ter beschikking stellen van zaken door openbare instellingen" en "de concrete uitlening" betekent m.i. overigens niet dat de financiering en/of verdeling van de vergoeding niet kan worden bepaald aan de hand van het aantal uitleningen. (…)

(…) 3.32 Het arrest VEWA/België richt zich in het bijzonder op het element 'ter beschikking stellen' in de definitie van uitlenen in de VRL. Die definitie bevat ook het element 'beperkte tijd'. Het strookt met de benadering van het HvJ om het element 'beperkte tijd' meer in abstracto op te vatten. Het element dient er dan slechts toe om, zoals in het Explanatory Memorandum wordt opgemerkt, verhuren en uitlenen af te bakenen van bijvoorbeeld verkopen. Daarbij is aangetekend, dat dit met het oog op handelingen die (bedoeld zijn om) de regeling te ontduiken ruim moet worden uitgelegd. Het gaat dus niet om de vraag of de duur van een concrete uitlening (al dan niet na verlenging) van bijvoorbeeld 3, 6, of 9 weken nog als een voor een 'beperkte tijd' kan worden beschouwd. Die laatste vraag is in de onderhavige zaak overigens ook niet aan de orde gekomen.

3.33 Blijkens rov. 14, laatste volzin, is het hof er (zij het in verband met het begrip openbaarmaking en niet in verband met het begrip uitlening) vanuit gegaan dat, wanneer een exemplaar van een werk is opgenomen in het bestand van de bibliotheek er vanaf dat moment sprake is van een voortdurende terbeschikkingstelling aan het publiek. Die gedachte strookt met de wijze waarop het HvJ in het arrest VEWA/België  terbeschikking opvat in verband met het begrip uitlenen van de VRL.

3.37 Gezien het voorgaande kan het betoog van onderdeel 2, in het bijzonder subonderdeel 2.3, niet opgaan. Dit betoog is, kart gezegd, dat de verlenging van een uitlening betekent dat het exemplaar opnieuw ter beschikking wordt gesteld voor de duur van de verlenging en dat daarmee sprake is van een nieuwe uitlening. Het subonderdeel hanteert de begrippen terbeschikkingstellen en uitlenen daarmee in de betekenis van een "concrete uitlening", terwijl het daar voor de vaststelling van de betekenis van het begrip uitlenen in de VRL niet om gaat.

Lees de gehele conclusie hier.