Een wereldwijde elektronische marktplaats

12-07-2011 Print this page

B9 9922. HvJ EU (grote kamer), 12 juli 2011, zaak C-324/09, L'Oréal c.s. tegen eBay International AG c.s. (prejudiciële vragen High Court of Justice, England and Wales).

Merkenrecht. Het langverwachte arrest in L'Oréal/Ebay over merkenrechtelijke aansprakelijkheid van exploitanten van online marktplaatsen als eBay. Het Hof geeft preciseringen over de aansprakelijkheid van ondernemingen die op internet een elektronische marktplaats beheren voor de door hun gebruikers gepleegde merkinbreuken.

(N.B: donderdag a.s: Oreal v. eBay Seminar: Trademark use in the online market place. Donderdag 14 juli 2011, 14:00-16:15, Vrije Universiteit Amsterdam (toegang gratis), zie B9 9877).

'De nationale rechter moet deze ondernemingen kunnen gelasten om niet alleen maatregelen te nemen om de inbreuken op de intellectuele-eigendomsrechten te doen eindigen, maar ook om nieuwe inbreuken van die aard te voorkomen.

De High Court (Verenigd Koninkrijk), waarbij het geschil aanhangig is, heeft het Hof van Justitie een reeks vragen voorgelegd over wat van de beheerder van een internetmarktplaats mag worden verwacht dat hij doet om merkinbreuken door zijn gebruikers te voorkomen.

Het Hof benadrukt om te beginnen dat de merkhouder zijn uitsluitende recht pas tegen een particulier die een merkproduct via een elektronische marktplaats verkoopt kan inroepen, wanneer deze verkopen in de context van een handelsactiviteit plaatsvinden. Daarvan is onder meer sprake wanneer de verkopen vanwege hun volume of frequentie buiten de sfeer van een privé-activiteit vallen.

Het Hof spreekt zich eerst uit over handel die zich met behulp van elektronische marktplaatsen zoals eBay op de Unie richt. Het stelt vast dat regels van de Unie op het gebied van merken van toepassing zijn op verkoopaanbiedingen of reclame voor merkproducten die zich in een derde staat bevinden, wanneer blijkt dat deze aanbiedingen en reclame gericht is tot consumenten in de Unie.

De nationale rechter moet van geval tot geval beoordelen of er relevante aanwijzingen zijn die de conclusie wettigen dat een verkoopaanbieding of een advertentie die op een elektronische marktplaats wordt getoond, gericht is tot consumenten in de Unie. De nationale rechter kan daarbij bijvoorbeeld rekening houden met de geografische gebieden waarnaar de verkoper bereid is het product te versturen.

Vervolgens oordeelt het Hof dat de beheerder van een internetmarktplaats zelf geen gebruik van de merken maakt, in de zin van de regels van de Unie, indien hij enkel een dienst aanbiedt die zijn klanten in staat stelt om in het kader van hun handelsactiviteiten op zijn site tekens te laten zien die met merken overeenstemmen.

Het Hof geeft bovendien enkele preciseringen ten aanzien van diverse aspecten van de aansprakelijkheid van de beheerder van een elektronische marktplaats. Hoewel het opmerkt dat de nationale rechter dit moet beoordelen, meent het Hof dat de beheerder een actieve rol heeft, zodanig dat hij kennis van of controle over de gegevens over deze aanbiedingen heeft, wanneer hij helpt bij het optimaliseren van de wijze waarop zij online worden getoond of bij de promotie van die aanbiedingen.

Wanneer de beheerder een dergelijke „actieve rol” heeft gehad, kan hij zich niet beroepen op de vrijstelling van aansprakelijkheid die het recht van de Unie in bepaalde omstandigheden toekent aan leveranciers van online-diensten, zoals beheerders van elektronische marktplaatsen op internet.

Zelfs wanneer die beheerder geen actieve rol heeft gehad, kan het nog zo zijn dat hij zich niet op genoemde vrijstelling van aansprakelijkheid kan beroepen. Dit is met name het geval indien hij weet had van feiten of omstandigheden op grond waarvan een behoedzame marktdeelnemer had moeten vaststellen dat de online-verkoopaanbiedingen onwettig waren en, voor zover hij die wetenschap had, hij niet prompt heeft gehandeld om de betrokken gegevens van zijn site te verwijderen of de toegang tot die gegevens onmogelijk te maken.

Tot slot spreekt het Hof zich uit over de vraag naar de rechterlijke bevelen die tegen een beheerder van een elektronische marktplaats kunnen worden uitgevaardigd indien hij niet op eigen initiatief beslist om de inbreuken om de intellectuele-eigendomsrechten te doen ophouden en te voorkomen dat deze inbreuken nog plaatsvinden.

Zo kan die beheerder worden gelast om maatregelen te nemen om de identiteit van zijn klanten-verkopers eenvoudiger vast te stellen. Hoewel in dat verband uiteraard de bescherming van persoonsgegevens moet worden geëerbiedigd, is het niettemin zo dat wanneer de inbreukmaker zich in het economisch verkeer begeeft, en dus niet privé handelt, zijn identiteit duidelijk moet kunnen worden vastgesteld.

Het Hof is dus van oordeel dat het recht van de Unie van de lidstaten vereist dat zij ervoor zorgen dat de op het gebied van de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten bevoegde nationale rechters de beheerder kunnen gelasten om maatregelen te treffen die niet alleen bijdragen tot het doen eindigen van de door de gebruikers gepleegde inbreuken op die rechten, maar ook tot het voorkomen van nieuwe inbreuken van die aard. Deze bevelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en mogen geen belemmeringen voor legitiem handelsverkeer scheppen.'

Lees het perscommuniqué hier en het arrest hier.