A-G HvJEU: thuiskopie-exceptie n.v.t. op reproducties vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen

09-01-2014 Print this page
B912699
(Met dank aan Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek)

Conclusie van A-G Cruz Villalón in de zaak tussen ACI Adam e.a. tegen Stichting de Thuiskopie over de toepasselijkheid van de thuiskopie-exceptie op reproducties die zijn vervaardigd uit ongeoorloofde bronnen en toepasselijkheid van Handhavingsrichtlijn (volledige proceskosten) bij een procedure inzake billijke thuiskopievergoeding.

Auteursrecht. Thuiskopievergoeding. Zie ook IEPT20120921 (HR). In de onderhavige zaak is aan het HvJEU een nieuwe reeks prejudiciële vragen voorgelegd die hoofdzakelijk betrekking hebben op de uitlegging van de Auteursrechtrichtlijn en, meer in het bijzonder, op artikel 5(2)(b) ervan, op grond waarvan de lidstaten met het oog op het kopiëren voor privégebruik een uitzondering kunnen maken op het uitsluitende reproductierecht van houders van auteursrechten en naburige rechten. Met zijn voornaamste prejudiciële vraag wenst de Hoge Raad te vernemen of de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik alleen kan worden toegepast op reproducties die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen en, daarnaast, of de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik enkel kan worden berekend en geïnd met het oog op reproducties uit geoorloofde bronnen.

Het gaat derhalve om een vraag van uitlegging van de Auteursrechtrichtlijn die door verschillende nationale rechterlijke instanties is gesteld, die in bepaalde lidstaten ofwel door de nationale wetgever, ofwel door nationale rechterlijke instanties is beantwoord maar die nog geen aanleiding heeft gegeven voor beantwoording door het Hof en die in de rechtsleer nog steeds controversieel en dus zeker van belang is. Dit belang wordt versterkt door de omstandigheid dat de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik door sommige van de partijen in het hoofdgeding, alsook in een deel van de rechtsleer, wordt voorgesteld als een middel om de schade die houders van rechten lijden door de ongeoorloofde verspreiding van beschermd werk en materiaal op internet, althans waar technische maatregelen voor het effectief bestrijden van „piraterij” ontbreken, te compenseren.

De A-G geeft het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Hoge Raad der Nederlanden als volgt te beantwoorden:

„1) Artikel 5 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet in die zin moet worden uitgelegd dat de daarin voorziene uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik enkel van toepassing is op reproducties van door auteursrecht en naburige rechten beschermd werk of materiaal die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen.

2) Artikel 5 van richtlijn 2001/29 moet in die zin moet worden uitgelegd dat, binnen de context van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik die de lidstaten krachtens die bepaling mogen invoeren, een lidstaat de daarmee gepaard gaande vergoeding enkel mag innen over reproducties van door auteursrecht en naburige rechten beschermd werk of materiaal die zijn vervaardigd uit geoorloofde bronnen.

3) Artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, moet in die zin worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een geding, zoals hier aan de orde is, dat geen betrekking heeft op de bescherming, als zodanig, door de houders van auteursrechten of naburige rechten, van die rechten.”

Lees de conclusie hier.