A-G: loutere onjuiste opvatting EU recht geen reden voor weigering erkenning buitenlands vonnis

03-03-2015 Print this page
B913610
(Met dank aan Marco Gerritsen en Arnout Gieske, Van Diepen Van der Kroef advocaten)

Conclusie AG M. Szpunar in de zaak tussen Diageo Brands BV tegen Simiramida over de erkenning van een buitenlands vonnis dat in strijd is met het Unierecht

Procesrecht. IPR. Conclusie A-G naar aanleiding van de prejudiciële vragen die de Hoge Raad heeft gesteld in IEPT20131220. Zie ook IEPT20120605 (hof). De Hoge Raad vraagt zich onder meer af of de openbare orde exceptie van art. 34 sub 1 EEX-Vo kan worden ingeroepen om de erkenning van een buitenlands vonnis dat evident in strijd is met het Unierecht te weigeren. A-G Szpunar geeft het HvJEU in overweging de vragen als volgt te beantwoorden:

„1)      Artikel 34, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet in die zin worden uitgelegd dat het feit dat een beslissing die in de staat van herkomst is gegeven strijdig is met het recht van de Europese Unie, niet rechtvaardigt dat deze beslissing in de aangezochte staat niet wordt erkend op grond dat zij strijdig is met de openbare orde van deze staat. Een loutere onjuiste opvatting van het nationale recht of van het Unierecht zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding kan, aangezien zij geen kennelijke schending oplevert van een rechtsregel van essentieel belang in de rechtsorde van de aangezochte staat, namelijk geen grond vormen voor een weigering om de beslissing te erkennen op basis van artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001. De rechter van de aangezochte staat moet wanneer hij nagaat of sprake is van een eventuele kennelijke schending van de openbare orde ten gevolge van de schending van fundamentele regels van het recht van de Unie, rekening houden met het feit dat degene die zich tegen de erkenning van de beslissing in de aangezochte staat verzet, niet de in de staat van herkomst beschikbare rechtsmiddelen heeft aangewend.

2)      De gerechtskosten die verband houden met de procedure die in een lidstaat is ingesteld en betrekking heeft op een schadevordering op grond van schade die door beslag is veroorzaakt, waarin de vraag is gerezen naar de erkenning van een beslissing die is gewezen in een andere lidstaat in een geding tot handhaving van een intellectuele-eigendomsrecht, vallen onder artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.”

Lees de conclusie hier.