Annotatie bij Rb. Amsterdam, 27 augustus 2014 (LIRA / UPC)

09-01-2015 Print this page
B913472

Jan Kabel, IViR, Annotatie bij Rb. Amsterdam, 27 augustus 2014 (Lira / UPC), AMI 2014-6, p. 208.

"De rechtbank ontknoopt wat de Hoge Raad nog verknoopt gelaten had in het arrest NORMA/NLkabel. Staat het wettelijk vermoeden van overdracht door de maker aan de producent in de weg aan een eerdere overdracht door de maker van zijn werk aan een cbo, i.c. Lira? [...]

Argument (1) wordt door de rechtbank verworpen, omdat (a) uit de geciteerde tekst niet dwingend volgt dat zonder afwijkend beding overdracht alleen aan de producent kan plaatsvinden, en (b) het vermoeden van overdracht pas werkt vanaf het moment dat de film vertoningsgereed is. Vóór dat tijdstip kan de maker dus zijn rechten op zijn tot stand gebrachte bijdrage aan een ander, ook bij voorbaat, overdragen. De rechtbank ondersteunt argument (b) met uitgebreide verwijzingen naar de MvT. Dat was m.i. niet nodig geweest: het staat gewoon in de wet. Maar afgezien daarvan vind ik de beslissing niet alleen juridisch correct, maar ook juist, omdat artikel 45d Aw steeds restrictief moet worden uitgelegd, nu het gaat om een beperking van de rechten van de maker.

Dat wil niet zeggen dat de ontknoping alles opheldert. De tekstschrijvers hebben nu samen met de filmmuziekmakers een cbopositie. Bij de regisseurs ligt dat moeilijker omdat die uiteraard nooit over een voor de vertoningsgerede film voltooide en dus overdraagbare bijdrage beschikken. Datzelfde geldt voor acteurs.  De toevalligheid van de ontknoping – hoe correct en juist ook – draagt niet bij tot haar aanvaarding. Het door BC en de Arl vereiste evenwicht tussen producent en alle betrokken makers komt dan een stuk beter tot uiting in het wetsvoorstel (zie daarover Visser in het reeds genoemde AMI-nummer). Dat evenwicht vereist intussen wel dat het gaat om waar het om moet gaan: om vergoedingsrechten en niet om verbodsrechten."

Lees de noot hier.