Conclusie A-G over op welk moment een aanplantingsvergoeding moet worden betaald

05-03-2015 Print this page
B913616

Zaak C-242/14, Saatgut-Treuhandverwaltungs v Vogel

 

Conclusie A-G Jääskinen over op welk moment een aanplantingsvergoeding moet worden betaald

 

Kwekersrecht. Geding tussen SaatgutTreuhandverwaltungs, die de belangen van verschillende houders van beschermde kwekersrechten behartigt, en Gerhard und Jürgen Vogel, die een landbouwexploitatie beheert, over het gebruik dat zij hebben gemaakt van vermeerderingsmateriaal van een beschermd plantenras zonder voorafgaande toestemming van de houder ervan. De verwijzende rechter heeft hierover twee prejudiciële vragen gesteld. De A-G geeft het HvJEU in overweging de vragen als volgt te beantwoorden:

 

De artikelen 14 en 94 van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 5 en volgende van verordening (EG) nr. 1768/95 van de Commissie van 24 juli 1995 houdende vaststelling, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening nr. 2100/94, van uitvoeringsbepalingen betreffende de afwijking ten gunste van landbouwers, moeten aldus worden uitgelegd dat een landbouwer zonder toestemming van de houder van een kwekersrecht op een beschermd ras gebruik mag maken van het oogstproduct dat hij door aanplanting op zijn eigen bedrijf van het vermeerderingsmateriaal van dat beschermd ras heeft verkregen, mits hij hem een billijke vergoeding in de zin van dat artikel 14 betaalt binnen een termijn die aanvangt op de datum waarop de landbouwer het oogstproduct daadwerkelijk heeft aangeplant, en afloopt op het einde van het verkoopseizoen waarin dat gebruik plaatsvond.

 

Lees de conclusie hier.