Conclusie P-G Van Peursem over 1019h Rv proceskosten na prejudiciële verwijzing

21-11-2014 Print this page
B913363

(Met dank aan: Robbert Sjoerdsma en Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek en Lars Bakers, Bingh)

Conclusie P-G Van Peursem inzake Bulldog v
  Red Bull, 21 november 2014

 

Merkenrecht. Procesrecht. Vervolg op IEPT20120203 (HR) en IEPT20140206 (HvJEU), waarin uitleg is gegeven over het begrip "geldige reden". Cassatie tegen IEPT20100202. P-G Van Peursem concludeert tot vernietiging van het bestreden arrest.

 

Onderdeel 1.1 klaagt terecht dat het hof ten onrechte het criterium uit het Claeryn/Klarein-arrest (IEPT19750301) heeft toegepast. Van Peursem onderschrijft de conclusie van A-G Verkade (IEPT20120203) en oordeelt dat het merkenrecht inmiddels is geharmoniseerd. Het Unierechtelijke begrip “geldige reden” heeft een ruimere strekking dan het “noodzaak”-criterium waartoe het hof zijn onderzoek beperkte.

 

Vervolgens gaat Van Peursem in op de proceskosten voor cassatie. Red Bull bestrijdt de aanvullende proceskosten die gemaakt zijn na de prejudiciële uitspraak. Na een uiteenzetting over het in de Nederlandse rechtspraak gekozen stelsel van integrale kostenveroordelingen, waarbij Van Peursem pleit voor indicatietarieven met een zaaksbelang-koppeling voor de cassatie-instantie, wordt ingegaan op de door De Vries gevorderde proceskosten.

 

Het opstellen van de schriftelijke toelichting door de advocaten uit de feitelijke instanties (cassatiecorrespondenten) – in plaats van de cassatieadvocaten – maakt volgens van Peursem niet zonder meer dat sprake is van doublures. Het zelfde geldt voor het verrichten van overige proceswerkzaamheden. Dat kan uit efficiëntie- of kostenoverwegingen zijn gedaan. Van Peursem vermoedt dat het lagere uurtarief een reden is geweest voor het laten verrichten van werkzaamheden door de cassatiecorrespondenten. Het verweer tegen deze proceskosten is onvoldoende geconcretiseerd.

 

Ten aanzien van de door De Vries gevorderde reis- en verblijfkosten in Luxemburg wordt geoordeeld dat uit de memorie van antwoord in de Eerste Kamer bij het ontwerp voor artikel 1019h Rv blijkt dat proceskosten ruim moeten worden opgevat. In Winters/Red Bull (IEPT20131220) is uitgemaakt dat de kosten van prejudiciële procedures na verwijzing door de Hoger Raad onderdeel uitmaken van de proceskosten van artikel 1019h Rv, waardoor de reis- en verblijfkosten in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen.  De enkele omstandigheid dat slechts één van de twee advocaten het woord voerde tijdens de mondelinge behandeling maakt dit niet anders. De gekozen taakverdeling kan met zich meebrengen dat voorbereidende werkzaamheden (deels) door de één worden gedaan, terwijl de woordvoering ter zitting door de ander geschiedt, waarbij het niet onbegrijpelijk is dat beide advocaten ter zitting aanwezig moeten zijn.

Lees de conclusie hier.