Kabeldoorgifte en artikel 45d Aw – een overpeinzing naar aanleiding van Vevam/UPC

17-09-2013 Print this page
B912511

Jacqueline Seignette (Höcker Advocaten), Kabeldoorgifte en artikel 45d Aw – een overpeinzing naar aanleiding van Vevam/UPC c.s. (Jacqueline Seignette is als advocaat van Lira betrokken bij een bodemprocedure, die gelijkenissen vertoont met onderhavig kort geding.)

"Waarom dan de felheid waarmee RoDAP betoogt dat artikel 45d Auteurswet eraan in de weg staat dat de cbo’s een kabelvergoeding voor de makers bedingen? Het lijkt erop dat RoDAP probeert te voorkomen dat de producenten de rekening gepresenteerd krijgen als de rechter de vorderingen van de cbo’s honoreert. Dit maakt het beroep van de distributeurs op artikel 45d Auteurswet echter bij voorbaat oneigenlijk. Artikel 45d vereist immers dat de producent in ruil voor de overdracht een billijke vergoeding aan de makers betaalt. You can’t have your cake and eat it too.

In Vevam/UPC c.s. gaat de voorzieningenrechter voorbij aan het feit dat de Vevam regisseurs hun kabelrechten bij voorbaat aan Vevam hebben overgedragen. De Voorzieningenrechter laat de vorderingen van Vevam afhangen van de vraag of uit de overeenkomst tussen regisseur en producent blijkt dat de rechten aan Vevam zijn overgedragen (r.o 4.6). De rechter lijkt te veronderstellen dat een maker het vermoeden van overdracht van artikel 45d Auteurswet alleen kan weerleggen door in de overeenkomst met de producent op te laten nemen aan wie het recht dan wél wordt overgedragen. Daar is volgens mij geen grondslag voor in artikel 45d Auteurswet, noch in het civiele recht. Bovendien: op het moment dat de regisseur een overeenkomst tekent met de producent, heeft hij de kabelrechten reeds bij voorbaat aan Vevam overgedragen. Volgens de regels van het civiele recht kan hij dezelfde rechten dan niet nog eens aan de producent overdragen. Om de vorderingen te kunnen afwijzen had de Voorzieningenrechter dus op zijn minst moeten motiveren waarom de kabelrechten desalniettemin rechtsgeldig aan de producent zijn overgedragen. Dit geldt te meer nu de Voorzieningenrechter zware eisen stelt aan de wijze waarop de regisseur het vermoeden van overdracht kan weerleggen. Feitelijk kan de regisseur dit alleen bewerkstelligen door in de overeenkomst een bevestiging van de producent te verkrijgen dat deze het er mee eens is dat de rechten niet aan hem, maar aan Vevam worden overgedragen (r.o. 4.6). De Nederlandse film- en televisieproducenten hebben echter bij monde van RoDAP in het kort geding duidelijk gemaakt dat ze het daar helemaal niet mee eens zijn. De kans dat de producent een afwijkend beding accepteert dat voldoet aan de door de Voorzieningenrechter voorgeschreven vorm, is daarmee uitermate klein. De situatie verschilt daarmee niet wezenlijk van de situatie waarin de kabelrechten op grond van de wet direct aan de producent worden toegewezen. Een dergelijke situatie is echter niet toegestaan, zoals blijkt uit het arrest Luksan/van der Let.  Een wettelijk vermoeden van overdracht mag aldus het Hof van Justitie wel, mits de hoofdregisseur vrij over de rechten kan beschikken die hij in zijn hoedanigheid van auteur heeft om zijn belangen te beschermen. Dit laatste is niet het geval als de producent bepaalt of de maker rechten aan de cbo mag overdragen."

Lees hier meer. Het vonnis inzake VEVAM/UPC hier.