Raad van State over Wet versterking auteurscontractenrecht

17-04-2024 Print this page
B916662

In 2015 is de Wet auteurscontractenrecht in werking getreden. Deze wet beoogt makers en uitvoerend kunstenaars te beschermen, wanneer zij over de exploitatie van hun beschermde prestaties afspraken maken met exploitanten. De wet is in 2020, vijf jaar na de inwerkingtreding, extern en onafhankelijk geëvalueerd (Van Gompel e.a. 2020). Uit deze evaluatie en de appreciatie daarvan door de regering is naar voren gekomen dat het auteurscontractenrecht op enkele punten wijzigingen behoeft ter verdere bescherming van makers en uitvoerend kunstenaars.

 

Het wetsvoorstel borduurt onder meer voort op versterking van het recht van makers en uitvoerend kunstenaars op een billijke vergoeding voor verlening van exploitatierecht. Voorgesteld wordt daaraan toe te voegen dat een collectief onderhandelde vergoeding – een vergoeding die tot stand komt na onderhandelingen tussen een vereniging van makers en een exploitant of een vereniging van exploitanten – wordt vermoed billijk te zijn.

 

In aanvulling hierop zal de vergoeding voor overdracht van het recht om een filmwerk ter beschikking te stellen (video on demand) door de maker aan de filmproducent alleen vermoed worden billijk te zijn, indien deze vergoeding passend is en in verhouding staat tot het gebruik dat door de producent of een derde (een partij aan wie dat recht door de producent is overgedragen of gelicentieerd) van het beschikbaarstellingsrecht wordt gemaakt. Met deze bewijsvermoedens wordt het maken van collectieve afspraken over een billijke vergoeding gestimuleerd, om een meer evenwichtig onderhandelingsresultaat tussen de betrokken partijen te kunnen bewerkstelligen.

 

Verder wordt een schriftelijkheidsvereiste geïntroduceerd voor overeenkomsten waarbij het auteursrecht exclusief wordt gelicentieerd of overgedragen. Voor de exclusieve licentieverlening vervalt het aktevereiste. Het wetsvoorstel past daarnaast de non usus-regeling aan door de ontbindingsbevoegdheid te vervangen door een opzeggingsbevoegdheid. Ten slotte wordt bepaald dat exploitanten die met publieke middelen worden gefinancierd bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden verplicht om zich aan te sluiten bij een geschillencommissie, waar makers hun auteurscontractenrechtelijke geschillen met die exploitanten kunnen aanbrengen.
 

(...)
 

Uit het evaluatieonderzoek van 2020 blijkt dat de getroffen voorziening in de huidige regeling, die erop gericht is om contractenrechtelijke geschillen eerst voor te leggen aan een geschillencommissie, nog niet goed van de grond is gekomen, vooral omdat exploitanten zich vaak niet aan deze vorm van alternatieve geschilbeslechting willen onderwerpen. De evaluatiecommissie noemt de mogelijkheid van een algemene regeling voor exploitanten om zich verplicht aan te sluiten bij een geschillencommissie. De commissie vraagt zich wel af of een dergelijke regeling zich verdraagt met de DSM-richtlijn.


Het wetsvoorstel bevat evenwel een specifieke bepaling die het mogelijk maakt om voor een groep van exploitanten die met publieke middelen worden gefinancierd verplichte aansluiting bij een geschillenregeling op te leggen.

 

(...)

 

De regering acht het wenselijk dat exploitanten die met publieke middelen worden gefinancierd ertoe kunnen worden bewogen voor een laagdrempelige vorm van geschilbeslechting te zorgen. Het wetsvoorstel regelt in dat verband dat deze exploitanten kunnen worden verplicht zich bij de geschillencommissie aan te sluiten. Niet wordt gemotiveerd hoe deze uitzondering zich verhoudt met de aangehaalde bepaling in de DSM-richtlijn. De Afdeling adviseert de toelichting in het licht van het voorgaande aan te vullen en, zo nodig, het voorstel aan te passen.

 

Lees hier het volledige Advies van de Raad van State (pdf) / html.