Spelen met vuur: over de nodeloze uitbreiding van fictief makerschap in het Vuurkorven-arrest

17-04-2014 Print this page
B912893

AMI 2014/2, p. 41-46, M.R.F. Senftleben: "In deze situatie had de Hoge Raad het Europese recht als katalysator kunnen gebruiken. Zoals reeds uiteengezet had het Electrolux-arrest van het Benelux-Gerechtshof betrekking op art. 6 lid 2 BTMW, het huidige art. 3.8 lid 2 BVIE. Op zich bestond dus ruimte om het Voortman-arrest van het Hof Amsterdam niet te volgen en art. 3.29 BVIE in het licht van het Europese Gemeenschapsmodellenrecht restrictief uit te leggen. Uit art. 3.29 BVIE volgt pas het opdrachtgeversauteursrecht. Door een restrictieve toepassing van die bepaling had de Hoge Raad dus ook paal en perk kunnen stellen aan het fictieve opdrachtgeversauteursrecht.

De Hoge Raad had bij dit alles steun kunnen vinden in het inmiddels gewezen Luksan-arrest van het Europese Hof. Daarin werd de originaire toewijzing van filmexploitatierechten aan de producent in § 38 lid 1 van het Oostenrijkse Urheberrechtsgesetz als in strijd met Europees recht gebrandmerkt. Tegen deze achtergrond rijst de vraag of de originaire toewijzing van modelexploitatierechten aan de opdrachtgever op basis van de modelrechtelijke regeling in art. 3.8 lid 2 en 3.29 BVIE in strijd is met de regelingen in de Gemeenschapsmodellenverordening die nu juist de ontwerper als rechthebbende aanwijzen. Daar komt nog bij dat Advocaat-Generaal Hammerstein in zijn conclusie expliciet op het dreigende conflict met Europees recht had gewezen. Hammerstein benadrukte de voorrang van het Europese recht en het beginsel van Unietrouw waardoor de Nederlandse rechter gehouden is om nationaal recht zo veel mogelijk in overeenstemming te brengen met het Europese recht. De aanbeveling van de Advocaat-Generaal was dan ook om het opdrachtgeversauteursrecht niet verder uit te breiden en het auteursrecht op de vuurkorf toe te wijzen aan de ontwerper. De Hoge Raad volgde Hammerstein daarin echter niet."

Het Vuurkorven-arrest vindt u hier.