Nr. 5 Verslag

Print this page

Kamerstukken II, 2012/13, 33308, nr. 5.

 

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.


ALGEMEEN DEEL


1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij menen dat het auteursrecht als rechtsgebied aan grote veranderingen onderhevig is. Goede wetgeving op het gebied van auteursrecht, waarbij rekening wordt gehouden met de voortschrijdende technologische ontwikkelingen, is van het grootste belang. Deze leden ondersteunen het streven naar een versterking van de positie van de auteur en de uitvoerende kunstenaar ten opzichte van de exploitant. Wel betwijfelen zij of dit wetsvoorstel het juiste middel is om de positie te versterken. Zij hebben enkele algemene vragen over vraag en aanbod, mededingingsrecht en de situatie in Duitsland. Tevens hebben voornoemde leden vanuit zowel de praktijk als de wetenschap een groot aantal technische vragen ontvangen. Omwille van een zorgvuldige wetsbehandeling, de vorming van de parlementaire geschiedenis en het belang om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de praktijk, zullen deze leden de aan hen gestelde vragen hier reproduceren. Zij verzoeken de regering hierop in te gaan en de vragen van een antwoord te voorzien.
 

De leden van de VVD-fractie menen dat de wetten van vraag en aanbod zoveel mogelijk doorgang moeten vinden. Een van de redenen voor onderhavig wetsvoorstel is dat de onderhandelingspositie van de auteur en de uitvoerend kunstenaar in het auteurscontractenrecht te zwak zou zijn. Voorkomen moet worden, aldus de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, dat de maker ondoordacht zijn rechten prijsgeeft. Uit onderzoek is gebleken dat veel makers wel eens meer rechten hebben overgedragen in een exploitatiecontract dan zij eigenlijk hadden gewild.


De leden van de VVD-fractie vragen wat de reden is van de zwakke positie van de maker. Is het niet zo dat het aanbod te hoog is en de vraag te laag, wat logischerwijs de positie van de aanbieder zwakker maakt? Bovendien kan een goede componist wel degelijk een hogere prijs voor zijn muzikale stuk vragen als de vraag naar zijn product groot is. De positie van een goede maker is dus niet zwak. Mocht een maker vinden dat hij geen goede contracten kan afsluiten met een exploitant, dan staat de gang naar de civiele rechter toch altijd open? De contractsvrijheid geldt toch ook in het auteursrecht? Wat is de visie van de regering hierop?


De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het is goed dat de positie van de makers met de komst van het wetsvoorstel wordt verbeterd. Het moeizame traject tot aan de indiening lijkt te wijzen op een compromis waarvan de werkbaarheid vragen oproept bij deze leden. Zij hebben daarom een aantal nadere vragen.


In het voorjaar van 2012 besloot de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) de klacht van het Platform Makers tegen de Publiek Omroep geen prioriteit te geven, waaruit blijkt dat de huidige wetgeving onvoldoende aanknopingspunten biedt om makers te beschermen tegen wurgcontracten. De NMa verbiedt belangenorganisaties van makers actief adviestarieven te publiceren of prijsafspraken te maken, maar geeft geen prioriteit aan inzet van het mededingingsrecht om mogelijk misbruik van marktpositie van grote opdrachtgevers te onderzoeken. De noodzaak van wetgeving wordt daarmee groter. Wat is de reactie van de regering op deze beslissing van de NMa en wat is het oordeel over de consequenties voor de makers? Voornoemde leden vragen of de beslissing van de NMa het voorstel dat nu is ingediend de regering ook tot nadere afweging beweegt. Wordt de positie van de makers met het voorstel merkbaar en werkbaar verbeterd? Wat is de reactie hierop van de regering? Kan de regering reageren op de opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State dat makers en exploitanten ver uit elkaar liggende standpunten innemen over de wenselijkheid en gevolgen van het voorstel en dat beide groepen geven nauwelijks blijk van begrip voor elkaars standpunten? Wat heeft de regering ertoe bewogen het voorstel dan toch in te dienen?

 

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en brengen verder in het verslag een aantal vragen naar voren.

 

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hier enkele vragen en opmerkingen over.

 

Het doel van het wetsvoorstel om de contractuele positie van auteurs en uitvoerend kunstenaars ten opzichte van de exploitanten van hun werken te versterken, kan op de steun van deze leden rekenen. Zij vinden het zorgelijk dat een meerderheid van de makers en uitvoerend kunstenaars hun onderhandelingspositie als zwak beschouwt. Een wettelijke regeling van het auteurscontractenrecht is dan ook zeer gewenst.
Deze leden vernemen graag hoe het zit met de rechtszekerheid voor kunstenaars die hun ideeën hebben vastgelegd of uitgevoerd, waarbij het duidelijk is dat het een kunstwerk betreft. Een commercieel bedrijf zou bij een uitvinding of idee direct een patent of octrooi aanvragen. Gezien het hier om kunstenaars gaat (bijvoorbeeld technisch kunstenaars), die een idee ontwikkelen vanuit een creatieve inslag in plaats van een commerciële inslag, is de vraag hoe zijn hun uitvinding, kunstwerk of idee kunnen beschermen. Biedt het auteurscontractenrecht hier mogelijkheden voor?

 

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De regering betoogt dat acteurs, artiesten, auteurs en andere kunstenaars ten opzichte van uitgevers, platenmaatschappijen en filmproducenten vaak de zwakkere partij zijn. Zij lezen vaak niet waar zij precies mee akkoord gaan, zoals consumenten ook vaak instemmen met voorwaarden die zij niet hebben gelezen. Wat de positie van kunstenaars bovendien niet sterker maakt, is de omstandigheid dat op de markt waar auteurscontracten worden gesloten, het aanbod vaak groot is en de vraag beperkt. De regering wil in de relatief zwakke positie van acteurs en uitvoerende kunstenaars verandering brengen met de introductie van het recht op een billijke vergoeding. Voornoemde leden hebben daarover enkele vragen.

 

Zij merken op dat de markt voor muziek, telecommunicatie en audiovisuele media zeer turbulent en sterk aan verandering onderhevig is. Steeds meer mensen kunnen altijd en overal kennisnemen van een breed aanbod aan creatieve uitingen. Door technologische innovaties ontstaan er nieuwe economische verhoudingen in de markt voor creatieve producten. Kan de regering duidelijk maken op welke wijze zij deze omstandigheden heeft meegewogen in onderhavig voorstel? Het wetsvoorstel stelt nogal krachtige ingrepen in de vrije prijsvorming voor, onder meer door een billijke vergoeding voor het verlenen van exploitatiebevoegdheden en een proportionele vergoeding voor filmmakers voor te schrijven. Duidelijke handvatten om in individuele gevallen te beoordelen of een vergoeding inderdaad billijk of proportioneel is, lijken te ontbreken. Ziet de regering ook het risico van rechtsonzekerheid en van verspilling van energie en financiële middelen aan juridische procedures?

 

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zijn al jaren pleitbezorger van het invoeren van een dergelijke wet om de positie van de maker ten opzichte van een exploitant te versterken. Zij zijn echter niet onverdeeld positief over de exacte uitvoering. Zij vragen zich af of dit echt een versterking van de positie van de maker alsmede een verbetering van de werking in deze markt realiseert. Zij hebben daarom enkele vragen.

 

Voornoemde leden nemen een paradigma verschuiving waar, waarbij de rol van exploitanten door de opkomst van het internet misschien wel overbodig worden. Makers worden via internet meer en meer in staat gesteld om zelf over te gaan tot exploitatie. Deze leden vragen of en hoe het onderhavige wetsvoorstel daarop inspeelt. Ook willen zij weten of de lange tijd dat dit wetsvoorstel op zich heeft laten wachten het benutten van de kansen van het internet heeft gehinderd.

De leden van de D66-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel tegemoet komt aan de grote diversiteit van makers. Uit de onderliggende stukken blijkt immers dat er een groot verschil is in ontevredenheid tussen verschillende soorten makers wat betreft onderhandelingspositie ten opzichte van exploitanten.

 

Deze leden willen voorts weten hoe de voorgestelde regels rondom filmwerken de exploitatie van bijvoorbeeld televisieseries verandert. Zij verzoeken de regering hierbij specifiek in te gaan op de mogelijkheden die het internet biedt voor «streaming» van audiovisuele werken. De verspreiding en het legale aanbod van audiovisuele werken in Nederland is nog altijd mager in vergelijking met andere landen. Voornoemde leden willen weten of hier op basis van onderhavig wetsvoorstel enige verandering in zal komen. Zo nee, dan willen zij weten welke maatregelen de regering dan voor ogen heeft voor de komende periode om dit probleem op te lossen en de Nederlandse achterstand in te lopen.

 

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat beoogt de positie van auteurs te verbeteren. Zij willen een aantal vragen stellen.


2. Niet in het wetsvoorstel opgenomen bepalingen
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het moeizame traject naar indiening bij de Kamer een aantal bepalingen is gesneuveld dan wel minder ambitieus is geworden. Kan de regering een nauwkeurig overzicht geven van de argumenten van de deelnemers aan de consultatieronde om bepalingen toe te voegen, te steunen of af te wijzen? Is de regering het met deze leden eens dat het niet invoeren van een periodieke opzegbaarheid van vijf jaar geen stok achter de deur meer biedt om onderhandelingsresultaten te bereiken? Waarom heeft de regering niet eerst de effecten van de invoering van het systeem van opzegbaarheid op de korte of langer termijn onderzocht?

 

Voornoemde leden willen van de regering weten welke knelpunten met het ingediende voorstel in de ogen van de regering nu daadwerkelijk worden opgelost. Kan de regering daarbij het SEO-rapport Digitale Drempels van juni 2012 betrekken? Kan de regering ingaan op de (overige) vragen die vanuit het Platform Makers naar voren zijn gebracht (bijlage 2 brief 20 september 2012 aan de leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie)? Welke van de thema’s en vraagpunten zijn in het voortraject aan de orde geweest en hoe luidde destijds de reactie?

 

Graag vernemende leden van de SP-fractie waarom het auteurscontractenrecht niet voor alle auteursrechthebbenden geldt en waarom ondernemingen, dus ook ondernemingen waar creatieven samenwerken en die onderhandelingstechnisch gezien in eenzelfde positie kunnen verkeren als individuele makers, worden uitgesloten. Ook makers die ervoor kiezen om hun werk te doen vanuit een rechtspersoon, bijvoorbeeld een besloten vennootschap, dreigen te worden uitgesloten van dit contractrecht. Op basis van welke argumenten is deze keuze gemaakt?

 

De leden van de D66-fractie willen weten wat in eerste instantie de basis was om een periodieke opzegbaarheid voor elke vijf jaar voor te stellen.


De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de regering nadelen ziet als er een periodiek opzegrecht wordt ingevoerd. De regering stelt dat een dergelijke regeling vooral bij exploitanten bezwaren oproept. In hoeverre is de regering van mening dat de bezwaren van de makers ondervangen kunnen worden door een nadere uitwerking van de non-ususregeling? Is er dan alleen een mogelijkheid van opzegging als de exploitant geen enkel gebruik van de overeenkomst maakt? In hoeverre wordt dan de positie van de maker als zwakkere partij nog voldoende beschermd, zoals dat is beoogd met dit wetsvoorstel?


3. Adviezen en consultaties 2005 en 2010
De leden van de PVV-fractie merken op dat verschillende organisaties menen dat het onderhavige wetsvoorstel leidt tot een toename van rechtsonzekerheid. Deze leden vragen of de regering deze zorgen onderschrijft. Zo ja, op welke wijze worden deze zorgen ondervangen?

 

Voornoemde leden vragen of de versterking van het auteurscontractenrecht met zich meebrengt dat de huidige thuiskopieheffing niet langer meer noodzakelijk is. Ziet de regering in dat een versterking van het auteurscontractenrecht ook leidt tot een meer rechtvaardige verdeling van inkomsten, eventueel door het opstellen van businessmodellen tussen makers en exploitanten?

 

In navolging van de reactie Platform Makers vragen deze leden wat er precies bedoeld wordt met exploitatie. Waarom is hoofdstuk 1A alleen van toepassing op exploitatiecontracten? Deelt de regering de mening van het Platform Makers dat het meer voor de hand zou liggen om dit hoofdstuk van toepassing te laten zijn op alle auteurscontracten waarbij licenties worden verleend of rechten worden overgedragen, ongeacht of er geld mee wordt verdiend door directe exploitatie door een exploitant of indirect door een opdrachtgever/eindgebruiker zelf?

 

De leden van de CDA-fractie vragen om een reactie van de regering op het commentaar op het wetsvoorstel van Filmproducenten Nederland (FPN), Vereniging voor Nederlandse Animatie Producenten (VNAP) en Documentaire Producenten Nederland (DPN).

 

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering in te gaan op de vragen uit de brief van de Dutch Creative Industries, en dan specifiek op de vragen waarom specifieke groepen (met name hun achterban) zijn uitgezonderd. Deze leden verzoeken de regering tevens te reageren op alle vragen uit de lijvige reactie van het Platform Makers.


4. Nalevingskosten
De leden van de PvdA-fractie merken op dat door de bewijslastenverschuiving noodzakelijkerwijs lasten aan de zijde van de exploitant ontstaan. Hoe hoog zijn deze lasten? Kan de regering een overzicht geven van de administratieve lasten die het wetsvoorstel met zich meebrengt? Waarom verwacht de regering dan de lasten niet noemenswaardig verschillen van de lasten die thans voortvloeien uit een bewijslast die de rechter kan opleggen bij een geschil op grond van het commune overeenkomstenrecht?

 

De leden van de SP-fractie vragen naar de reactie van de regering op de aanmerkingen van onder andere de Raad van State en het Centraal Plan Bureau dat er onvoldoende economisch onderzoek is gedaan naar de effecten van dit wetsvoorstel. Is er onderzocht wat de effecten van het wetsvoorstel zijn voor zowel makers als producenten?


5. Auteurscontractenrecht in Frankrijk, Duitsland en België
De leden van de PvdA-fractie merken op dat twee ministeries een rol krijgen bij de beoordeling en vaststelling van onderhandelingsresultaten om tot een billijke (minimum)vergoeding te komen. Deze leden vragen waarom niet is gekozen voor een uitzondering op het mededingingsrecht, zoals al jaren opgenomen in de Duitse auteurswet. Waarom vindt de regering het gekozen model, gezien de moeizame totstandkoming van het wetsvoorstel, de beste optie? Kan de regering deze vraag ook beantwoorden vanuit economisch perspectief? Kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een rol (gaan) spelen? Waarom (niet)? Kan de regering nader ingaan op verwachting dat het resultaat van de bepaling in Nederland anders zal zijn dan in Duitsland?