VEVAM kan niet langer aanspraak maken op vergoedingen van artikel 26a Aw

05-09-2013 Print this page
IEPT20130904, Rb Amsterdam, VEVAM v Ziggo/UPC en RODAP

(Met dank aan Bas Le Poole en Bart Lukaszewicz, Houthoff BurumaJurriaan Jansen en Jeroen van Hezewijk, Freshfields Bruckhaus Deringer LLP, en Gino van Zolingen, NLkabel).

VEVAM kan haar rechtspositie niet langer baseren op artikel 26a Aw: geen primaire openbaarmaking door omroepen bij aanleveren van programma´s aan kabelexploitanten, zodat geen sprake is van heruitzenden door kabelaars. Zie ook IEPT20120410 (Norma/NLKabel). VEVAM kan zich evenmin beroepen op aansluitovereenkomsten tussen haar en regisseurs, of op postcontractuele redelijkheid en billijkheid, zodat VEVAM geen aanspraak meer kan maken op vergoedingen zoals bedoeld in artikel 26a Aw.

AUTEURSRECHT

Tot 1 oktober 2012 zijn zogenaamde Kabelovereenkomsten van kracht geweest, op grond waarvan alle Nederlandse kabelexploitanten, waaronder Ziggo en UPC, aan de CBO’s zoals VEVAM (die de belangen van regisseurs van filmwerken behartigt) een vergoeding hebben betaald per abonnee per maand ten behoeve van de verschillende groepen auteursrechthebbenden. Onderhandelingen over het sluiten van nieuwe overeenkomsten zijn zonder resultaat gebleven, zodat sinds 1 oktober 2012 de kabelexploitanten geen vergoeding meer betalen aan VEVAM. VEVAM vordert onder meer Ziggo en UPC te veroordelen met haar te onderhandelen over nieuwe kabelovereenkomsten en een vergoeding met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2012 aan VEVAM te betalen. De voorzieningenrechter wijst de gevraagde voorzieningen af.

De voorzieningenrechter volgt het arrest van het gerechtshof Den Haag in de zaak van Norma/NLKabel (IEPT20120410) en oordeelt dat VEVAM haar positie niet langer kan baseren op artikel 26a Aw. In dit arrest is geoordeeld dat de omroepen bij het aanleveren van de programma’s aan de kabelexploitanten geen (primaire) openbaarmaking verrichten (ook niet in de zin van de Wnr) zodat het handelen van de kabelexploitanten niet langer als ‘secundaire’ openbaarmaking kan worden betiteld. Voldoende staat vast dat de omroepen de programma’s aan de kabelexploitanten aanleveren via de Media Gateway dan wel in gecodeerde vorm via de satelliet; Norma kan derhalve haar positie niet baseren op artikel 14a Wnr. Uit dit arrest kan niet worden afgeleid dat het hof in dit kader een onderscheid heeft gemaakt tussen auteursrechten en naburige rechten (artikel 26a Aw resp. 14a Wnr).

De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat VEVAM er in dit geding niet in is geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat de omroepen de programma’s nog immer door middel van signalen ten behoeve van een onbepaald aantal potentiële luisteraars of kijkers aan de exploitanten aanleveren. In lijn met het gerechtshof wordt dan ook geoordeeld dat VEVAM haar rechtspositie niet langer kan baseren op artikel 26a Aw; de verplichting tot collectieve belangenbehartiging is bij deze stand van zaken komen te vervallen. VEVAM kan zich ook niet beroepen op de aansluitovereenkomsten met de regisseurs of op de postcontractuele redelijkheid en billijkheid.

4.6. Het is in dit geding niet in geschil dat de meeste regisseurs de zogenaamde VEVAM-clausule of een clausule met een gelijke strekking opnemen of laten opnemen in de contracten die zij sluiten met producenten. Deze clausule kan voorshands worden aangemerkt als een contractuele (schriftelijke) uitzondering op het vermoeden van overdracht van rechten als bedoeld in artikel 45d Aw. Omdat het een uitzondering betreft, moet de clausule restrictief worden uitgelegd. De aanspraken die in het algemeen in de VEVAM-contracten worden uitgesloten van het wettelijk vermoeden van overdracht van artikel 45d Aw betreffen de auteursrechten van regisseurs die op grond van de wet collectief worden geëxploiteerd door VEVAM. Omdat aannemelijk is dat VEVAM geen wettelijk verankerde taak meer heeft op grond van artikel 26a Aw en VEVAM evenmin na 1 oktober 2012 een overeenkomst heeft met de kabelexploitanten, kan niet worden gezegd dat VEVAM sindsdien ten behoeve van de regisseurs aanspraken jegens de kabelexploitanten uitoefent. VEVAM wil die rechten wel uitoefenen, maar dat betekent nog niet dat het wettelijke vermoeden van artikel 45d Aw jegens VEVAM niet geldt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daarvoor nodig dat de regisseurs met de producenten, zoals artikel 45d Aw voorschrijft, schriftelijk overeenkomen dat deze rechten aan VEVAM worden overgedragen. De conclusie is dan ook dat VEVAM zich reeds om deze reden vergeefs beroept op de aansluitovereenkomsten tussen haar en de regisseurs.

4.7. De derde grondslag voor de vorderingen van VEVAM is volgens VEVAM gelegen in de postcontractuele redelijkheid en billijkheid. Gezien de gerechtvaardigde verwachtingen en jarenlange betalingen zijn Ziggo en UPC verplicht te handelen op basis van de zorgvuldigheid die zij in het maatschappelijk verkeer dienen te betrachten, aldus VEVAM. De voorzieningenrechter is hierover voorshands van oordeel dat de regisseurs op grond van de artikelen 12 en 45d Aw jegens de producenten aanspraak hebben en houden op een billijke vergoeding. Ziggo en UPC hebben jegens VEVAM echter geen verplichtingen meer. Uiteraard kunnen de regisseurs de onderhandelingen over hun aanspraken door VEVAM laten voeren, maar VEVAM kan zich in dit kader niet beroepen op gerechtvaardigde verwachtingen die zijn gebaseerd op het verleden. Nu voldoende aannemelijk is dat VEVAM geen aanspraak meer kan maken op de vergoedingen als bedoeld in artikel 26a Aw, is een nieuwe situatie ontstaan.

IEPT20130904, Rb Amsterdam, VEVAM v Ziggo cs