Converse belast met bewijs dat door Sporttrading verhandelde schoenen niet van haar afkomstig zijn

13-09-2013 Print this page
IEPT20130904, Rb Zeeland-West-Brabant, Converse v Sporttrading
(Met dank aan Joyce Rooijakkers, Linssen Woodrow De Ruijter advocaten)

Tussenvonnis. Counterfeit Converse schoenen. Eigen handelen van curator na datum faillissement. Wijze van procederen door Converse: Converse geenszins volledig geweest in aanvoeren van haar bekende feiten. Arrest Van Doren/Lifestyle niet van toepassing op onderhavige casus: bewijslast dat sprake is van uitputting van merkrecht van Converse rust in beginsel op Sporttrading. Op grond van omstandigheden van geval (Sporttrading mocht bijv. erop vertrouwen dat door haar verhandelde schoenen origineel waren en niet valt uit te sluiten dat bedoelde schoenen verkregen zijn via 'back door orders', afkomstig van eigen organisatie van Converse) aanleiding om Converse te belasten met bewijs van stelling dat door Sporttrading verhandelde schoenen afkomstig zijn van organisatie die zich bezighoudt met grootschalige fraude.

MERKENRECHT – PROCESRECHT

Zie hier voor eerdere uitspraken tussen partijen. Tussenvonnis. Counterfeit schoenen. Converse vordert onder meer een verklaring voor recht dat Sporttrading in de periode van 1 januari 2008 tot de faillissementen van Sporttrading, Ferro Footwear, Sport Concept en Brandustry, en de curator na de faillissementen van genoemde ondernemingen, inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Converse in de zin van artikel 2.20(1)(a) BVIE. Converse voert daartoe aan dat Sporttrading aan diverse winkelketens in Nederland en België namaak Converse schoenen heeft verkocht en geleverd. In reconventie vordert Sporttrading opheffing van de door Converse gelegde beslagen en beroept zich daarbij op artikel 2.23(3) BVIE, nu de door haar ingekochte schoenen afkomstig zijn van officiële distributeurs van Converse en er derhalve sprake is van geoorloofde parallelimport. Sporttrading verwijt Converse bovendien dat zij zich bewust met onjuiste en valse informatie tot de voorzieningenrechter heeft gewend om verlof te krijgen tot het leggen van beslag.

Ten aanzien van Ferro Footwear, Brandustry en FM Fashion ziet de rechtbank geen enkele reden deze gedaagden op grond van vereenzelviging medeaansprakelijk te houden voor het handelen van Sporttrading en Sport Concept. De vorderingen tegen FM Fashion en Ferro Footwear worden vervolgens afgewezen, nu ook niet is gebleken van enige betrokkenheid bij de handel in Converse schoenen (r.o. 3.20-24). De curator heeft verder terecht bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging in conventie, in die zin dat Converse ook het eigen handelen van de curator na datum faillissement in deze procedure betrekt. Een dergelijke boedelvordering valt in een ander vermogen dan een reeds ten tijde van het faillissement bestaande faillissementsvordering en kan derhalve niet bij wijze van eisvermeerdering aanhangig worden gemaakt (r.o. 3.27).

De rechtbank is van oordeel dat voor zover al niet kan worden gezegd dat Converse de voorzieningenrechter onjuist, althans onvolledig, heeft geïnformeerd, in ieder geval de conclusie gerechtvaardigd is dat Converse ten tijde van het indienen van het beslagrekest over onvoldoende aanwijzingen beschikte dat de door haar bij Schoenenreus en Ziengs Schoenen aangetroffen schoenen geleverd waren door Sporttrading (r.o. 3.33-34). Noch in het verzoekschrift, noch in de onderhavige bodemprocedure heeft Converse toegelicht waarop zij destijds dat vermoeden baseerde. Een dergelijk vermoeden kan in ieder geval niet zijn gebaseerd op een uitlating van de zijde van Schoenenreus. Ook ten aanzien van het tweede verzoekschrift tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag oordeelt de rechtbank dat Converse de voorzieningenrechter onjuist heeft geïnformeerd inzake de onmogelijkheid om op deugdelijke wijze uitvoering te geven aan de eerdere beschikking van de rechtbank (r.o. 3.36-37).

De rechtbank meent vervolgens dat Converse bij de onderbouwing van de door haar gestelde counterfeit niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van haar mag worden verwacht, zeker gezien het feit dat de affidavits van haar eigen deskundigen de belangrijkste bewijsmiddelen vormen van haar stelling en daarmee ook de aanleiding vormen voor de beslagleggingen, de verkregen ex parte verboden en de diverse procedures (r.o. 3.38-43). De rechtbank is derhalve op grond van voornoemde en ook nog andere bezwaren van de curator (zoals de wending in de juridische discussie, zie bijv. r.o. 3.48-50) tegen de wijze waarop Converse procedeert van oordeel dat Converse geenszins volledig is geweest in het aanvoeren van de haar bekende feiten. Hoewel niet is gebleken dat Converse opzettelijk relevante feiten heeft verzwegen, kan wel worden vastgesteld dat Converse selectief is geweest in de informatie die zij geeft en, bij gebreke van een deugdelijk onderzoek, op een aantal punten ook voorbarig is in haar conclusies. Hoewel de rechtbank daaraan niet de consequentie verbindt dat haar vorderingen moeten worden afgewezen, houdt de rechtbank er wel rekening mee dat de wederpartij daardoor moeilijk verweer kan voeren en op kosten wordt gejaagd, doordat zij zich steeds genoodzaakt ziet op nieuwe stellingen te reageren. De proceshouding van Converse kan te zijner tijd mogelijk consequenties hebben voor andere beslissingen, bijv. de proceskostenveroordeling.

Ten aanzien van de bewijslastverdeling inzake het uitputtingsverweer van Sporttrading wordt geoordeeld dat het arrest Van Doren/Lifestyle niet van toepassing is: de onderhavige casus is anders, aangezien Converse stelt dat dat de waren in het geheel niet door haar in de handel zijn gebracht. Nu Converse zich niet op het standpunt stelt dat de waren door of met haar toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht, kan zij niet met het bewijs daarvan worden belast. Dat betekent dat op Sporttrading als degene die zich op uitputting van het merkrecht van Converse beroept, de bewijslast daarvan rust, tenzij de redelijkheid en billijkheid tot een andere bewijslastverdeling nopen.

Hierbij acht de rechtbank van belang dat voor zover al zou komen vast te staan dat aan Sporttrading vervalste documentatie is verstrekt, Converse onvoldoende heeft gesteld om te concluderen dat Sporttrading wist, althans behoorde te weten, dat deze documentatie vervalst was. Sporttrading mocht derhalve erop vertrouwen dat de door haar verhandelde schoenen afkomstig waren van officiële wederverkopers van Converse binnen de EER. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om Converse te belasten met het bewijs van de stelling dat de door Sporttrading verhandelde schoenen afkomstig zijn van een organisatie die zich bezighoudt met grootschalige fraude. Daarbij weegt nog mee dat niet uit te sluiten is dat de ingevoerde schoenen originele Converse schoenen zijn, verkregen via zogenaamde ‘back door orders’ en derhalve is te wijten aan de eigen organisatie van Converse. Bovendien heeft Converse via een andere procedure (bewijsbeslag) toegang verkregen tot de administratie van een derde (Alpi) en beschikt zij derhalve mogelijk over relevante informatie (r.o. 3.72).

De rechtbank acht het nodig in kader van voormelde bewijslevering een deskundigenbericht in te winnen. Partijen worden dan ook in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.

IEPT20130904, Rb Zeeland-West-Brabant, Converse Sporttrading