(Toekomstige) auteursrechtoverdracht aan Lira voldoende bepaald

27-08-2014 Print this page
IEPT20140827, Rb Amsterdam, Lira v UPC
(Met dank aan Jacqueline Seignette en Marijn Kingma, Höcker Advocaten)

Lira niet ontvankelijk op grond van artikel 3:305a BW: gevorderde verbod in kader van algemene belangenbehartiging te onbepaald. Auteursrechten van bij Lira aangesloten auteurs aan Lira overgedragen: maker behoudt auteursrecht totdat film vertoningsgereed is, waarna pas rechtsvermoeden van overdracht aan producent ontstaat (artikel 45d Aw), terwijl het auteursrecht direct na voltooiing werk al aan Lira wordt overgedragen. Overdracht alle (toekomstige) auteursrechten aangeslotenen aan Lira voldoende bepaald: achteraf vast te stellen om welke rechten het gaat. UPC c.s. maakt inbreuk op aan Lira overgedragen auteursrechten. Geen beroep op artikel 26a Aw: geen heruitzending blijkens HR Norma v NLKabel (IEPT20140328).

 

AUTEURSRECHT

 

Geschil tussen Stichting Lira, een collectieve beheersorganisatie in Nederland voor auteurs van teksten, die zich onder meer bezig houdt met het incasseren en verdelen van auteursrechtelijke vergoedingen en UPC, Zeelandnet en Ziggo (hierna UPC c.s.). Tot 30 september 2012 hadden partijen een licentieovereenkomst gesloten (de Kabelovereenkomst), waarmee UPC c.s. auteursrechtelijke toestemming tot doorgifte van televisieprogramma’s kregen. Lira vordert nu een verbod tot openbaarmaking van de door Lira vertegenwoordigde werken en een schadevergoeding.

 

Hoewel Lira krachtens haar statuten bevoegd is om de belangen van auteurs te behartigen, zijn de vorderingen, voor zo ver ze zijn gebaseerd op artikel 3:305a BW niet toewijsbaar. Het in het kader van een algemene belangenbehartiging vorderen van een verbod tot doorgifte van werken, waarvan Lira niet inzichtelijk kan maken wie ze heeft gemaakt, is te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. De rechtbank volgt Lira ook niet in haar stelling dat zij bevoegd is om namens buitenlandse auteurs op te treden, omdat zij hiertoe geen overeenkomsten met buitenlandse zusterorganisaties in het geding heeft gebracht, maar slechts een aantal verklaringen.

 

Lira stelt verder op te treden op basis van contractueel aan haar overgedragen auteursrechten. Partijen verschillen van mening over of de auteur, die zijn auteursrecht bij voorbaat aan Lira wil overdragen, ten tijde van de verkrijging van het auteursrecht nog daarover beschikkingsbevoegd is, gezien hetgeen bepaald in artikel 45d Aw. Op basis van de Memorie van Antwoord bij artikel 45d Aw, oordeelt de rechtbank dat de maker het auteursrecht op zijn bijdrage aan een film behoudt totdat de film vertoningsgereed is. De maker wordt auteursrechthebbende op het moment dat het werk is voltooid, op welk de rechten aan Lira worden overgedragen. De overdracht aan Lira vindt dus als eerste plaats. Lira kan niet op grond van artikel 26a Aw optreden, omdat voor dat artikel sprake moet zijn van een heruitzending, terwijl de Hoge Raad in Norma v NLKabel (IEPT20140328) heeft bepaald dat het ter beschikking stellen van programmadragende signalen aan de kabelexploitanten via de Media Gateway geen openbaarmakingshandeling inhoudt.

 

Het Aansluitingscontract tussen Lira en de bij haar aangesloten auteurs, waarin zij de rechten op al hun werken en de tijdens de looptijd van de overeenkomst nog te vervaardigen werken aan Lira overgedragen, voldoet aan de bepaaldheidseis. Het begrip “Werken” is in de voorwaarden gedefinieerd en aangesloten auteurs moeten hun werken in een zo vroeg mogelijk stadium en uiterlijk bij voltooiing daarvan aan Lira melden. Hierdoor zijn er voldoende gegevens om, eventueel achteraf vast te stellen om welke werken het gaat. Op basis van een taalkundige analyse komt de rechtbank tot oordeel dat de auteurs ook het recht tot primaire openbaarmaking aan Lira overdragen.

 

UPC c.s. maakt inbreuk op de aan Lira overgedragen auteursrechten. Het door Lira gevorderde verbod wordt toegewezen, met dien verstande dat Lira UPC c.s. uiterlijk 14 dagen voorafgaande aan een uitzending mededeelt of zij over auteursrechten met betrekking tot het programma beschikt. Om partijen de gelegenheid te geven te overleggen en een eventuele nieuwe overeenkomst te sluiten, zal het verbod pas na 90 dagen ingaan. Om de omvang van de schade te berekenen, wordt de zaak naar de schadestaat verwezen. Omdat de materieel belanghebbenden bij het vonnis de auteurs zijn die bij Lira zijn aangesloten, waarbij het gaat om hun broodwinning, wordt de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad toegewezen. UPC c.s. wordt niet gevolgd in haar stelling dat er (nieuwe) juridisch-technische aspecten aan de orde zijn, waardoor zij in hoger beroep moet kunnen gaan, voordat een staking van uitzendingen door Lira kan worden afgedwongen. De uitvoerbaarheid bij voorraad zal net zoals het verbod na 90 dagen ingaan.  UPC c.s. wordt veroordeeld in de 1019h Rv proceskosten van €128.227,24.

 

IEPT20140827, Rb Amsterdam, Lira v UPC

Een persbericht van Lira vindt u hier.