Verwijzing naar kantonrechter wegens agentuurovereenkomst tussen ontwerper en galerie

26-08-2014 Print this page
IEPT20140827, Rb Oost-Brabant, Priveekollektie

Verwijzing naar kantonrechter: naar voorlopig oordeel sprake van agentuurovereenkomst tussen partijen: partijen hadden duurzame relatie voor ogen en gedaagde verkocht objecten ten behoeve van eiseres. Dat gedaagde productiekosten betaalde betekent niet dat hij het economisch risico droeg.

PROCESRECHT – AGENTUUR

Vonnis in incident. Het geschil gaat over de afwikkeling van de rechtsverhouding die sinds 2008 tussen partijen heeft bestaan. Eiseres (een ontwerpster van mondgeblazen kristallen objecten) stelt dat een samenwerkingsverband is aangegaan, die is te kwalificeren als een consignatieovereenkomst, welke zij op 28 april 2009 met onmiddellijke ingang heeft opgezegd. In de hoofdzaak vordert zij primair revidicatie van de door haar ontworpen objecten en als dat niet meer mogelijk is een schadevergoeding. Volgens gedaagde (een kunstgalerie) moet de rechtsverhouding als agentuurovereenkomst worden gekwalificeerd in de zin van artikel 7:428 e.v. BW en moet de zaak daarom naar de kantonrechter worden verwezen.


De rechtbank oordeelt dat wanneer de rechtsverhouding moet worden gekwalificeerd als een agentuurovereenkomst, de zaak op grond van artikel 94(2) Rv door de kantonrechter dient te worden behandeld, ook voor zover het de vorderingen betreft op grond van onrechtmatige daad wegens schending van het eigendoms- en auteursrecht van eiseres. Of de zaak naar de kantonrechter moet worden verwezen hangt af van het voorlopig oordeel van de rechtbank over de overeenkomst.

Volgens de rechtbank is sprake van een agentuurovereenkomst en moet de zaak dus worden verwezen naar de kantonrechter. Eiseres stelde haar ontworpen objecten ter beschikking aan gedaagde voor expositie in de galerie en op beurzen met de bedoeling deze te verkopen, waarbij eiseres eigenaar bleef van de objecten die aan gedaagde ter beschikking waren gesteld. Hiertoe ontving gedaagde een vergoeding. Omdat eiseres eigenaar bleef van de objecten, vond de verkoop dus plaats ten behoeve van eiseres. De rechtbank is verder van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat partijen een duurzame relatie voor ogen hadden. De objecten zouden op meerdere beurzen worden geëxposeerd en de advocaat van eiseres stelt in de opzeggingsbrief dat de overeenkomst tussen partijen van onbepaalde tijd zou zijn. Dat tussen partijen was overeengekomen dat gedaagde de productiekosten betaalde onafhankelijk van verkoop betekent niet dat gedaagde daarmee het economisch risico droeg van de af te sluiten overeenkomsten met de eindafnemers en niet handelde voor rekening van eiseres.


IEPT20140827, Rb Oost-Brabant, Priveekollektie