Vormen die wezenlijke waarde aan de waar geven niet beperkt tot uitsluitend esthetische elementen

18-09-2014 Print this page
IEPT20140918, HvJEU, Hauck v Stokke

(Met dank aan Tobias Cohen Jehoram en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek en Antoon Quaedvlieg, Sven Klos en Sjo Anne Hoogcarspel, Klos Morel Vos & Schaap)

Begrip "vorm die door de aard van de waar bepaald wordt”: niet uitsluitend vorm die voor functie van betrokken waar onontbeerlijk is, maar ook vorm waarin  één of meerdere wezenlijke gebruikskenmerken aanwezig zijn die inherent zijn aan de generieke functie(s) van de waar en waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten zoekt. Begrip “vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft” is niet beperkt tot uitsluitend esthetische elementen maar omvat ook de vorm van een waar met verschillende kenmerken die aan de waar verschillende wezenlijke waarden kunnen geven. Geen weigering vormmerk mogelijk indien geen van de drie weigeringsgronden volledig van toepassing is.

 

MERKENRECHT

Antwoord op prejudiciële vragen van de Hoge Raad (IEPT20130412). Zie ook IEPT20110531 (hof). Uit het perscommuniqué: "Peter Opsvik heeft een kinderstoel ontworpen, genaamd „Tripp Trapp”. Deze stoel bestaat  uit schuine staanders waarin de elementen van de stoel zijn verwerkt, en uit horizontale  liggers, waarbij de combinatie van de staanders en de liggers een „L-vorm” heeft. Door die  schuine staanders en de L-vorm verkrijgt de stoel een hoge mate van oorspronkelijkheid. In  1972 heeft de Stokke-groep, die onder meer bestaat uit de Noorse vennootschap Stokke  A/S en de Nederlandse vennootschap Stokke Nederland BV, de Tripp Trapp-stoel op de  markt gebracht. Ook Peter Opsvik en de Noorse vennootschap Peter Opsvik A/S hebben  intellectuele-eigendomsrechten op de betrokken vorm. [...] Stokke A/S, Stokke Nederland BV, Peter Opsvik en Peter Opsvik A/S hebben beroep  ingesteld tegen de vennootschap Hauck, op grond dat de verkoop van de „Alpha”- en „Beta”- stoelen inbreuk maakte op hun auteursrechten en op de rechten die zij aan het  ingeschreven merk ontleenden. [...] Nadat bij hem cassatieberoep was ingesteld, heeft de Hoge Raad der Nederlanden aan het  Hof van Justitie prejudiciële vragen gesteld over de gronden waarop de inschrijving van een  merk dat bestaat uit de vorm van de waar, kan worden geweigerd of nietig kan worden  verklaard. [...]



In zijn arrest van vandaag benadrukt het Hof allereerst dat het begrip „vorm die door de  aard van de waar bepaald wordt” impliceert dat in beginsel de inschrijving moet worden  geweigerd van vormen waarvan de wezenlijke kenmerken inherent zijn aan de generieke  functie of functies van de waar. Het voorbehouden van dergelijke kenmerken aan één  marktdeelnemer zou het concurrerende ondernemingen immers onmogelijk maken hun  waren een voor het gebruik ervan nuttige vorm te geven. Bovendien gaat het om wezenlijke  kenmerken waarnaar de consument kan zoeken in concurrerende waren, aangezien deze  beogen dezelfde of een soortgelijke functie te vervullen.

 

Wat de weigerings- of nietigheidsgrond op basis van „vormen die een wezenlijke  waarde aan de waar geven” betreft, merkt het Hof op dat dit begrip niet mag worden  beperkt tot de vorm van waren die uitsluitend een artistieke of sierwaarde hebben, op gevaar  af geen betrekking te hebben op waren die, naast een belangrijk esthetisch element,  wezenlijke functionele kenmerken hebben. De omstandigheid dat de vorm wordt geacht een  wezenlijke waarde aan de waar te geven, sluit niet uit dat ook andere kenmerken van de  waar daaraan een aanzienlijke waarde kunnen geven. Het doel om te voorkomen dat het  door een merk verleende exclusieve en duurzame recht kan worden gebruikt ter  vereeuwiging, zonder beperking in de tijd, van andere rechten die de Uniewetgever aan  verjaring heeft willen onderwerpen, vereist dus dat de toepassing van deze weigerings- of  nietigheidsgrond niet automatisch wordt uitgesloten wanneer de betrokken waar naast haar  esthetische functie ook andere wezenlijke functies vervult. Bovendien is de vermoedelijke  perceptie van het teken door de gemiddelde consument niet beslissend in het kader van de  toepassing van deze weigeringsgrond, maar kan deze hooguit een nuttig  beoordelingselement zijn voor de bevoegde autoriteit wanneer deze de wezenlijke  kenmerken van het teken vaststelt. Tevens kan rekening worden gehouden met andere  beoordelingselementen, zoals de aard van de betrokken warencategorie, de artistieke  waarde van de betrokken vorm, het verschil tussen deze vorm en andere vormen die  gewoonlijk op de betrokken markt worden gebruikt, het significante verschil in prijs in  vergelijking met soortgelijke waren, of de ontwikkeling van een reclamestrategie waarbij  vooral de nadruk wordt gelegd op de esthetische kenmerken van de betrokken waar.

 

Wat ten slotte de vraag betreft of deze twee gronden voor weigering van inschrijving  gecombineerd kunnen worden toegepast, merkt het Hof op dat de in de merkenrichtlijn  vastgestelde gronden voor weigering van inschrijving autonoom zijn. Wanneer is voldaan  aan één van de criteria, kan het teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar en  zelfs uit een grafische weergave van deze vorm dus niet als merk worden ingeschreven."

IEPT20140918, HvJEU, Hauck v Stokke
Lees het perscommuniqué hier.