A-G HVJEU: geen vermoeden van aansprakelijkheid van houders van een internetaansluiting voor inbreuken op auteursrecht

06-06-2018 Print this page
B915436

Zaak C-149/17: Bastei Lübbe v Strotzer. Conclusie A-G Szpunar. 

 

Auteursrecht. IE-handhaving. Bastei Lübbe is producent als van fonogrammen houdster van de auteursrechten en naburige rechten op de audioversie van een boek. Dit fonogram is op 8 mei 2010 gedeeld met een onbeperkt aantal gebruikers van een internetsite voor file-sharing (peer-to-peer). Een expert heeft vastgesteld dat het IP-adres aan Strotzer toebehoort. Bastei Lübbe heeft Strotzer gesommeerd de inbreuk te stoppen, maar dit leidde niet tot resultaat. Bastei Lübbe heeft daarom een zaak ingesteld bij het Ambtsgericht München. Strotzer betwistte echter dat hij zelf inbreuk zou hebben gemaakt op de auteursrechten en stelde dat zijn internetaansluiting voldoende beveiligd was en dat ook zijn ouders, die in het zelfde huis wonen, toegang tot de internetaansluiting hadden, maar bij zijn weten het werk niet op hun computer hadden en niet op de hoogte waren van het bestaan ervan laat staan en geen file-sharing-software gebruiken. Daarnaast zou de computer op het tijdstip van inbreuk uitgeschakeld zijn geweest. Het Ambtsgericht München heeft de vorderingen afgewezen, omdat niet zou kunnen worden vastgesteld dat Strotzer de inbreuk zou hebben begaan. De verwijzende rechter, het Landsgericht Münchenis geneigd Strutzer aansprakelijk te houden voor de inbreuk, omdat uit zijn verklaring niet blijkt dat op het tijdstip dat de auteursrechtinbreuk zou zijn begaan een derde persoon de aansluiting heeft gebruikt, zodat het zeer waarschijnlijk is dat de inbreuk door Strotzer is gepleegd. De verwijzende rechter heeft echter een aantal vragen over de bewijslast omtrent de inbreuk.

 

A-G Szpunar geeft het HvJEU in overweging de vraag als volgt te beantwoorden:

 

„Artikel 8, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij en artikel 13, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet vereisen dat in het nationale recht van de lidstaten een vermoeden van aansprakelijkheid van de houders van een internetaansluiting wordt ingevoerd voor inbreuken op het auteursrecht die via deze aansluiting zijn begaan. Indien het nationale recht echter in een dergelijk vermoeden voorziet om de bescherming van die rechten te waarborgen, moet het consequent worden toegepast om de doeltreffendheid van die bescherming te waarborgen. Het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, dat is neergelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, mag niet aldus worden uitgelegd dat de houders iedere reële mogelijkheid wordt ontnomen om hun in artikel 17, lid 2, van het Handvest van de grondrechten verankerde intellectuele-eigendomsrecht te beschermen.”

 

Lees hier meer.