Conclusie A-G Drijber over het vereiste van 'substantiële investering' in een databank

19-03-2018 Print this page
B915331
(Met dank aan Tobias Cohen Jehoram en Gertjan Harryvan, De Brauw Blackstone Westbroek)

Conclusie van A-G Drijber in de zaak Pearson/Bär Software. Zie eerder de uitspraken van de rechtbank (IEPT20130605) en het hof Amsterdam (IEPT20161122). De cassatie draait om de vraag welke kosten meegenomen kunnen worden om te bepalen of aan het vereiste van 'substantiële investering' is voldaan in de zin van de Databankenwet.

 

De conclusie bevat een uitgebreid overzicht van de rechtspraak over databankrecht en het begrip 'substantiële investering. De A-G overweegt in dit kader dat de Databankrichtlijn niet helemaal lijkt te hebben gebracht wat de Europese wetgever heeft beoogd, te weten een betere bescherming van (investeringen in) databanken. Weliswaar vallen ook betrekkelijk triviale gegevensverzamelingen als wedstrijdschema's en omroepgegevens onder het begrip ‘databank’, maar de drempel voor bescherming ligt volgens de A-G hoog.  De samensteller van een databank moet substantieel hebben geïnvesteerd in de databank als zodanig. Daarbij moeten de kosten voor de datacreatie buiten beschouwing worden gelaten.

 

De A-G concludeert dat het cassatieberoep moet worden verworpen. De A-G overweegt onder meer dat het bij het traject van ruwe data naar normgegevens die geschikt zijn om te worden opgenomen in een databank, gaat  om het prepareren van de input voor de databank en dat het in de dichotomie die het Hof van Justitie hanteert, gaat het om handelingen die vallen in het vakje datacreatie. Ook het combineren van gegevens gaat volgens de A-G vooraf aan het aanleggen van de databank als zodanig. Het komt de A-G  logisch voor dat investeringen om bestaande gegevens geschikt te maken voor plaatsing in een databank net zo worden behandeld als investeringen in de creatie van nieuwe gegevens. Als losse gegevens zonder informatieve waarde worden samengevoegd tot een zelfstandig element vormt het aanbrengen van die combinatie onderdeel van het creëren van gegevens. Het hof heeft volgens de A-G bij de beoordeling of sprake is geweest van een substantiële investering  terecht geen rekening gehouden met de investeringen die zijn gedaan in de totstandkoming van de normgegevens en in de controle in de fase waarin de normgegevens worden gecreëerd.

 

In het kader van het begrip ‘zelfstandige elementen’, overweegt de A-G dat een element een zelfstandig Element is  als het zelfstandige informatieve waarde behoudt nadat het uit de betreffende verzameling is gelicht, en dat een vermindering van de informatieve waarde niet noodzakelijk meebrengt dat het element niet langer onder het begrip 'zelfstandig element' valt. Waar het hof heeft aangenomen dat het een op zichzelf staand gegeven aan informatieve waarde kan ontbreken en dat een combinatie van gegevens zelfstandige informatieve waarde kan hebben, geeft het bestreden oordeel volgens de A-G geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. 

 

Ter afronding overweegt de A-G nog dat er in het kader van het databankenrecht enkele aspecten spelen die vroeg of laat aan het Hof van Justitie kunnen worden voorgelegd, maar dat de onderhavige zaak zich hier niet voor leent; “het wachten is daarom op een andere zaak waarin, om toch in sporttermen af te sluiten, de bal netjes op de stip kan worden gelegd”.

 

Lees de conclusie hier.