Prejudiciële vragen over uitleg artikel 16 van verordening (EG) nr. 861/2007

22-11-2017 Print this page
B915194

Zaak C-554/17: Jonsson. Prejudiciele vragen. Svea hovrätt - Zweden.

 

Auteursrecht. Uit de samenvatting van minbuza.nl: Verzoekster richt zich tegen het gebruik van een door haar gemaakte film van een verkeerd afgelopen bungee-jump. Haar film inclusief een stilstaand beeld is gebruikt door de door de verweerder gebruikte website. Verzoekster betoogt dat door het openbaar maken inbreuk is gemaakt op haar auteursrecht en vordert schadevergoeding. De rechte in eerste aanleg heeft verzoekster een schadeloosstelling toegekend van €1.101,-, waartegen verzoekster in beroep ging ten einde haar proceskosten vergoed te krijgen.

 

Op grond van Zweeds recht, bestaat er mogelijk aanleiding om de uitzonderingsregel voor veroordeling in kosten toe te passen. De verordening bepaalt echter dat de in het ongelijk gestelde partij in de kosten moet worden veroordeeld. Uit de betreffende overweging in de verordening blijkt niet duidelijk of deze enkel geldt voor de vaststelling van de omvang van de kosten of ook voor de verdeling ervan.

 

Prejudiciële vragen:

 

“1. Staat artikel 16 van verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, in de weg aan toepassing van een bepaling van nationaal recht op grond waarvan de veroordeling in de proceskosten achterwege kan worden gelaten of kan worden verlaagd op grond dat partijen ten dele in het gelijk en ten dele in het ongelijk worden gesteld, wanneer in de zaak meerdere vorderingen zijn ingediend of wanneer een vordering slechts ten dele wordt toegewezen?

2. In geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag: wat moet onder het begrip „in het ongelijk gestelde partij” in artikel 16 van voormelde verordening worden verstaan?”

 

Lees hier meer.