Prejudiciële vragen over de vaststelling van het tijdstip bij vervallenverklaring van een Uniemerk

07-11-2019 Print this page
B915890

C-607/19. Husqvarna. Prejudiciële vragen Bundesgerichthof - Duitsland

 

Merkenrecht. Uit de samenvatting van Minbuza: "Husqvarna AB (verzoekster) produceert gereedschappen voor tuinonderhoud. Verzoekster is houder van het op 31.01.1997 aangevraagde en op 26.01.2000 in de kleuren oranje-grijs-lichtgrijs voor de waar “Bewässerungsspritze” ingeschreven driedimensionale Uniemerk nr. 456244 (hierna: litigieuze merk). Het door verzoekster tot mei 2012 verkochte sproeitoestel met artikelnummer 941 komt overeen met het litigieuze merk. Verweerster is een vennootschap die deel uitmaakt van het Lidl concern. Sinds begin juli 2014 t/m januari 2015 bood verweerster in haar online winkel een spiraalslangset aan. Verzoekster heeft dat aanbod als een inbreuk op haar Uniemerk opgevat en jegens verweerster een vordering ingesteld tot staking, schadevergoeding en tot vergoeding van de aanmaningskosten. Verweerster heeft in reconventie de doorhaling van het Uniemerk gevorderd omdat het is vervallen (doordat het minimaal 5 jaar niet is gebruikt). De Duitse rechter in eerste aanleg heeft de vordering toegewezen en de reconventionele vordering afgewezen. De appelrechter heeft in het hoger beroep van verweerster de vordering afgewezen en op de reconventionele vordering het Uniemerk nr. 456244 met ingang van 31.05.2017 vervallen verklaard. De verwijzende rechter heeft de Revision toegelaten, voor zover aangaande de reconventionele vordering is geoordeeld ten nadele van verzoekster. [...]

 

De vraag rijst of de vaststelling van het voor de berekening van de periode van 5 jaar in de zin van artikel 51(1)a) van de gemeenschapsmerkverordening en artikel 58(1)a) van de Uniemerkverordening doorslaggevende tijdstip wordt geregeld door de gemeenschapsmerkverordening en de Uniemerkverordening (eerste prejudiciële vraag). Indien dat het geval is, rijst de vraag wat het doorslaggevende tijdstip is (tweede prejudiciële vraag). Voor de beslechting van het onderhavige geschil is het van belang de werkingssfeer van de gemeenschapsmerkverordening en van de Uniemerkverordening te verduidelijken en artikel 51(1)a) van de gemeenschapsmerkverordening en artikel 58(1)a) van de Uniemerkverordening uit te leggen. Daarom moet het Hof worden verzocht om een prejudiciële beslissing.

 

Prejudiciële vragen:

 

1. Wordt in het geval van een reconventionele vordering tot vervallenverklaring van een Uniemerk die is ingesteld voor het verstrijken van de periode van vijf jaar niet-gebruik, de vaststelling van het tijdstip dat bij de toepassing van artikel 51, lid 1, onder a), van de gemeenschapsmerkverordening en artikel 58, lid 1, onder a), van de Uniemerkverordening voor de berekening van de periode van nietgebruik doorslaggevend is, geregeld door de bepalingen van de gemeenschapsmerkverordening en van de Uniemerkverordening?

 

2. Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord: moet bij de berekening van de periode van vijf jaar nietgebruik overeenkomstig artikel 51, lid 1, onder a), van de gemeenschapsmerkverordening en artikel 58, lid 1, onder a), van de Uniemerkverordening ingeval de reconventionele vordering tot vervallenverklaring van een Uniemerk is ingesteld voor het verstrijken van de periode van vijf jaar niet-gebruik, worden uitgegaan van het tijdstip van de instelling van de reconventionele vordering of van het tijdstip van de laatste pleitzitting in hoger beroep?"

 

Lees hier meer.