Conclusie A-G HvJEU: Unierecht staat niet in de weg aan nationaal wettelijke regeling Slovenië betreffende openbaarmaking

06-09-2018 Print this page
B915490

Zaak C-215/17: Nova Kreditna Banka Maribor d.d. v Republiek Slovenië. Conclusie A-G Bobek. Prejudiciële vragen verzoek van de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (hoogste rechterlijke instantie, Republiek Slovenië).

 

Auteursrecht - Bedrijfsgeheimen. Nova Kreditna banka maribor d.d. (hierna: "NKBM") is een Sloveense bank. Een journaliste heeft die bank verzocht om toegang tot een lijst met bepaalde informatie over overeenkomsten die de NKBM had gesloten met bedrijven die diensten van intellectue aard verrichten. De bank was op dat moment door de Staat geherkapitaliseerd, leidend tot toepasselijkheid van nationale wettelijke regeling betreffende toegang tot documenten. De NKBM weigerde het verzoek van de journaliste in te willigen. De klacht van de journaliste bij de bestuurlijke autoriteit die bevoegd is voor toegang tot informatie in Slovenië slaagt, waartegen de NKBM in beroep gaat tot aan de hoogste nationale Sloveense rechter. Daar betoogt de NKBM dat de nationale wetgeving inbreuk maakt op de grondwettelijke rechten en dat die wet onverenigbaar is met het Unierecht. De Vrhovno sodišče Republike Slovenije verzoekt het Hof vervolgens om een prejudiciële beslissing over twee vragen:

 

"1) Moet artikel 1, lid 2, onder c), derde streepje, van richtlijn 2003/98, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/37 (geconsolideerde versie), gelet op het uitgangspunt van minimumharmonisatie, aldus worden uitgelegd dat een nationale wettelijke regeling (absolute) onbeperkte toegang kan toestaan tot alle informatie in overeenkomsten betreffende auteursrecht of consultancy, ook wanneer deze overeenkomsten worden gekwalificeerd als bedrijfsgeheim, en deze regeling zulks enkel bepaalt met betrekking tot instellingen die onder een overheersende invloed van de Staat staan, maar niet tevens met betrekking tot andere lichamen waarvoor die verplichting geldt, en is voor deze uitlegging ook verordening (EU) nr. 575/2013 relevant, voor zover zij regels bevat voor de openbaarmaking van informatie, inzonderheid in die zin dat de toegang tot overheidsinformatie in de zin van richtlijn 2003/98 niet ruimer mag zijn dan is bepaald in de eenvormige regels voor de openbaarmaking van gegevens die in deze verordening zijn vastgelegd?

2) Moet verordening nr. 575/2013, voor zover zij regels bevat voor de openbaarmaking van informatie over de commerciële activiteiten van banken, meer bepaald artikel 446 en artikel 432, lid 2 (opgenomen in deel acht van deze verordening), aldus worden uitgelegd dat deze regels in de weg staan aan een wettelijke regeling van een lidstaat waarbij een bank die onder de overheersende invloed staat of stond van een publiekrechtelijk lichaam, verplicht wordt informatie openbaar te maken over haar overeenkomsten voor de verlening van consultancydiensten, advocatendiensten en andere diensten van intellectuele aard, meer bepaald informatie over het soort transactie, de andere partij bij de overeenkomst (voor rechtspersonen: de handelsnaam, de zetel, het postadres), de waarde van de overeenkomst, de hoogte van de afzonderlijke betalingen, de datum van sluiting van de overeenkomst, de duur van de rechtsbetrekking en soortgelijke gegevens die in de bijlagen bij de overeenkomsten staan – gegevens die alle dateren uit de periode waarin de bank onder overheersende invloed stond – zonder dat is voorzien in een uitzondering op die verplichting en zonder mogelijkheid om het belang van het publiek bij toegang tot de gegevens af te wegen tegen het belang van de bank bij het bewaren van het bedrijfsgeheim, indien het gaat om een situatie zonder grensoverschrijdende aspecten?”

 

A-G Bobek geeft het HvJEU in overweging de vragen als volgt te beantwoorden:

 

"–      Artikel 1, lid 2, onder c), derde streepje, van richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van richtlijn 2003/98/EG, staat niet in de weg aan een nationale wettelijke regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die – enkel ten aanzien van instellingen die onder een overheersende invloed van de Staat staan – onbeperkte (absolute) toegang toestaat tot bepaalde informatie over overeenkomsten betreffende auteursrecht of consultancy."

"39.    Aangezien het duidelijk aan de lidstaten is om te beslissen over de kwesties inzake initiële toegang, kan de daaropvolgende eventueel toepasselijke "uitbreiding” in de vorm van richtlijn 2003/98 per definitie niet worden gebruikt om terug te redeneren en het toepassingsgebied van die initiële toegang te beperken. Daardoor kan die richtlijn niet in de weg staan aan nationale regels die onbeperkte toegang tot bepaalde documenten verlenen, ook niet indien die documenten zijn gekwalificeerd als bedrijfsgeheimen."

 

–      Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012, en met name artikel 432, lid 2, daarvan, staat niet in de weg aan een nationale wettelijke regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die een bank die onder de overheersende invloed van een publiekrechtelijk lichaam staat, verplicht bepaalde informatie openbaar te maken over overeenkomsten voor de verlening van consultancydiensten, advocatendiensten en andere diensten van intellectuele aard, zonder dat is voorzien in een uitzondering op die verplichting.”

"53.      Naar mijn mening hebben het soort openbaarmaking zoals vastgelegd in verordening nr. 575/2013 en het onbeperkte recht op toegang uit hoofde van de ZDIJZ (Sloveens nationaal recht) verschillende grondgedachten en doelen, zijn deze op een verschillende manier opgesteld, en leggen zij rechten en plichten op aan verschillende personen. Zij hebben verschillende onderwerpen.

54.      Daarom denk ik dat de uniforme regels inzake uitzonderingen op openbaarmaking die in artikel 432, lid 2, van de verordening zijn toegestaan en die zijn opgesteld en geformuleerd in hun specifieke context en voor hun specifieke doel, niet kunnen worden geïntegreerd in de nationale wettelijke regeling over toegang tot documenten, te weten de ZDIJZ. Tussen de verordening en de ZDIJZ bestaat nu eenmaal geen materiële of systemische relatie die een dergelijke beperking kan rechtvaardigen."