Gerecht terecht geoordeeld dat het merk BSS voor het betrokken doelpubliek gebruikelijk is geworden en dat het geen onderscheidend vermogen heeft verkregen door het ervan gemaakte gebruik: niet het beschrijvend karakter van het merk is doorslaggevend, maar het heersende gebruik in de kringen waarin deze waren worden verhandeld
“28. Het Gerecht heeft aan zijn oordeel dat het merk BSS uitsluitend bestaat uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik van het doelpubliek gebruikelijk zijn geworden ter aanduiding van de waren waarvoor dit merk is ingeschreven, en dat het om die reden bij de litigieuze beslissing rechtmatig nietig is verklaard, in punt 39 van het bestreden arrest terecht ten grondslag gelegd, dat niet het beschrijvende karakter van het merk, maar het heersende gebruik in de kringen waarin deze waren worden verhandeld, beslissend is [zie, met betrekking tot de in wezen gelijkluidende bepalingen van artikel 3, lid 1, sub d, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1), arrest Merz & Krell, reeds aangehaald, punt 35].
31. Na het rechtskader van het geschil aldus juist te hebben afgebakend heeft het Gerecht het door verzoekster en interveniënte overgelegde bewijsmateriaal beoordeeld. Uit deze stukken in hun geheel genomen heeft het afgeleid dat het merk BSS voor het betrokken doelpubliek gebruikelijk is geworden en geen onderscheidend vermogen heeft verkregen door het ervan gemaakte gebruik.”
IEPT20041005, HvJEG, Alcon v BHIM