IEPT20080215, HR, Rockwool v Isover

18-02-2008 Print this page
IEPT20080215, HR, Rockwool v Isover

OCTROOIRECHT

 

Nietigheid werkwijze
oordeel dat bij de beoordeling van de nieuwheid en inventiviteit van de werkwijze niet van belang is of de minerale wol of de toepassing daarvan als kweekmedium nieuw en inventief zijn, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Uitgangspunt voor de beoordeling van de geldigheid van een werkwijzeoctrooi is de in het octrooischrift beschreven uitvinding waarvoor octrooi is aangevraagd en verleend. Bij die beoordeling zijn de nieuwheid en de inventiviteit van het voortbrengsel of de toepassing daarvan in het algemeen niet beslissend, reeds omdat een octrooi kan worden verkregen voor een nieuwe werkwijze waarmee een bestaand voortbrengsel op een goedkopere of anderszins gunstiger wijze kan worden vervaardigd dan tot dan toe mogelijk was. Wel kunnen de nieuwheid en de inventiviteit van het voortbrengsel of de toepassing ervan, indien die uit het octrooischrift kunnen worden afgeleid, onder omstandigheden meewegen omdat zij een indicatie ervoor kunnen opleveren dat de werkwijze, die overigens niet in al haar onderdelen nieuw en inventief behoeft te zijn (vgl. HR 15 april 1966, NJ 1966, 439), nieuw en inventief is. Het hof heeft een en ander niet miskend. Het door Rockwool aangevraagde octrooi had betrekking op de in haar octrooischrift beschreven nieuwe werkwijze voor de vervaardiging van bevochtigbare minerale wol. Dat deze minerale wol of de toepassing ervan als kweekmedium nieuw en inventief was, blijkt niet uit het octrooischrift. Onder deze omstandigheden geeft het bestreden oordeel dat bij de beoordeling van de nieuwheid en inventiviteit van de werkwijze niet van belang is of de minerale wol of de toepassing daarvan als kweekmedium nieuw en inventief zijn, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het betoog in onderdeel 1.3 dat het uitsluitend recht van de octrooihouder op grond van art. 30 lid 1, aanhef en onder b, ROW (1910) zich uitstrekt tot het rechtstreeks door toepassing van de geoctrooieerde werkwijze verkregen voortbrengsel, zodat een afzonderlijke op de bescherming van het voortbrengsel gerichte conclusie overbodig was, laat het vorenoverwogene onverlet. Anders dan in het onderdeel kennelijk wordt verondersteld, stond onder het voor 1 januari 1978 geldende art. 30 lid 1, aanhef en onder b, ROW (1910) - dat van toepassing is, nu het hier een van voor die datum daterende octrooiaanvraag betreft en het sindsdien geldende artikel zo wezenlijk afwijkt van het voordien geldende dat aan het nieuwe geen onmiddellijke werking toekomt - de Octrooiraad wel toe naast de conclusie voor een werkwijze in het octrooischrift een volgconclusie op te nemen voor een voortbrengsel dat geen stof was, mits dat voortbrengsel was verkregen volgens de in de voorafgaande conclusie omschreven werkwijze (zie memorie van toelichting, Kamerstukken II, 1974-1975, 13 209 (R 967), nr. 3, blz. 48). Daarnaast ziet het onderdeel eraan voorbij dat zowel onder het voor als onder het sedert 1 januari 1978 toepasselijke recht een werkwijzeoctrooi slechts geldig is, indien die werkwijze op zichzelf beschouwd nieuw en inventief is.

 

Geen ‘hindsight’
Voor zover het onderdeel betoogt dat de rechter bij de beoordeling van de inventiviteit steeds een overweging moet opnemen waaruit blijkt dat hij zich bewust is geweest van het gevaar dat de beoordeling van de inventiviteit wordt beïnvloed door 'hindsight', vindt het geen steun in het recht.

Het onderdeel neemt terecht tot uitgangspunt dat de vraag naar de mate van inventiviteit niet mag worden beantwoord door achteraf, voorzien van de kennis van de geoctrooieerde werkwijze, te zoeken naar eerdere openbaarmakingen waartoe die werkwijze herleid kan worden, maar dat het bij deze beoordeling erom gaat of de gemiddelde vakman het door de geoctrooieerde werkwijze opgeloste probleem zou hebben onderkend en voor de oplossing ervan te rade zou zijn gegaan bij de door het hof bedoelde publicaties en alsdan ook deze werkwijze als voor de hand liggende oplossing uit de toenmalige stand van de techniek, met gebruikmaking van algemene vakkennis, (niet kon, maar) zou hebben afgeleid. Dit een en ander heeft het hof echter in rov. 7-11 van zijn arrest niet miskend. Voor zover het onderdeel betoogt dat de rechter bij de beoordeling van de inventiviteit steeds een overweging moet opnemen waaruit blijkt dat hij zich bewust is geweest van het gevaar dat de beoordeling van de inventiviteit wordt beïnvloed door 'hindsight', vindt het geen steun in het recht. Anders dan het onderdeel aanneemt, is het hof niet op basis van zijn bekendheid met de geoctrooieerde werkwijze gaan zoeken naar eerdere openbaarmakingen waartoe die werkwijze herleid kan worden, maar heeft het onderzocht en in rov. 8 en 11 nauwkeurig uiteengezet op grond van welke documenten - het Zweedse octrooischrift, de Ullmann Enzyklop?die en het Britse octrooischrift - de gemiddelde vakman met zijn algemene vakkennis tot de werkwijze van conclusie 1 van het octrooi van Rockwool zou zijn gekomen. Voor het overige is het, aan het hof als feitenrechter voorbehouden, oordeel omtrent de mate van inventiviteit van de geoctrooieerde werkwijze in het licht van de voor de stand van de techniek bepalende eerdere openbaarmakingen zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, dat dit in cassatie verder niet op juistheid kan worden onderzocht. Het oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde niet nader te worden gemotiveerd. Onderdeel 2.2 faalt derhalve.

 

Geen inventiviteit
hof kon tot zijn oordeel komen dat het voor de vakman voor de hand lag het bevochtigingsmiddel in de oplossing van het bindmiddel op te nemen en behoefde bij zijn beoordeling van de inventiviteit van de beschreven werkwijze (dat het bevochtigingsmiddel in de bindmiddeloplossing is opgenomen) niet nader in te gaan op hun onderlinge chemische beïnvloeding.
Gelezen in samenhang met het in rov. 11 beschreven inzicht van de gemiddelde vakman die uitgaat van het in het Zweedse en het Britse octrooischrift reeds geopenbaarde - kort gezegd: dat het nodig is naast een bindmiddel een geringe hoeveelheid bevochtigingsmiddel over de vezels te verstuiven om een dun, gelijkmatig verdeeld laagje daarvan te verkrijgen - en het in rov. 12 vooropgestelde, in cassatie onbestreden, oordeel dat het voor deze vakman bekend is om in de te verstuiven oplossing van het bindmiddel andere stoffen op te nemen, kon het hof tot zijn oordeel komen dat het voor de vakman voor de hand lag het bevochtigingsmiddel in de oplossing van het bindmiddel op te nemen en behoefde het hof bij zijn beoordeling van de inventiviteit van de in conclusie 2 beschreven werkwijze dat het bevochtigingsmiddel in de bindmiddeloplossing is opgenomen, niet nader in te gaan op hun onderlinge chemische beïnvloeding.

 

IEPT20080215, HR, Rockwool v Isover