Hof houdt beslissing aan met betrekking tot auteursrechten kunstenaar in vennootschap

20-10-2016 Print this page
IEPT20160830, Hof Amsterdam, NIC

Dusdanig sterke aanwijzingen in feitenmateriaal dat de akte van inbreng de auteursrechten van de kunstenaar aan de vennootschap overdraagt. Taalkundige uitleg aktes wijst op inbrenging in de vennootschap van de gehele onderneming inclusief bijbehorende activa en de auteursrechten op de dan bestaande kunstwerken. Beheren en exploiteren artistiek erfgoed kunstenaar was doel van oprichting vennootschap: kunstenaar heeft beoogd om het uitsluitend recht op exploitatie onder te brengen in vennootschap, auteursrecht werken weduwe ook overgedragen aan vennootschap, tweede testament bevat een regeling die alleen ziet op de persoonlijkheidsrechten, kunstenaar is direct na de oprichting met de vennootschap een dienstverband aangegaan. Het hof ziet aanleiding om voor verdere beslissing appellanten toe te laten tot het door hen aangeboden bewijs.

AUTEURSRECHT

Tussenarrest. Hoger beroep van IEPT20141224. In hoger beroep is de vraag aan wie de auteursrechten van een overleden bekende kunstenaar toekomen: zijn weduwe met wie hij in gemeenschap was getrouwd en twee van hun kinderen, of de in 1989 opgerichte vennootschap, zoals een derde kind stelt. In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat de auteursrechten de vennootschap toekomen.

Het hof overweegt met de rechtbank dat uit het feitenmateriaal voldoende aanwijzingen te abstraheren zijn dat de akte van inbreng er mede toe strekte om de auteursrechten op de door de kunstenaar vervaardigde werken over te dragen aan de vennootschap. Met betrekking tot de taalkundige uitleg van de aktes van oprichting sluit het hof zich aan bij de rechtbank. De aktes wijzen erop dat de kunstenaar zijn gehele onderneming inclusief bijbehorende activa en bijgevolg de auteursrechten op de dan bestaande kunstwerken ingebracht in de vennootschap. Dat de aktes geen post ‘immateriële activa’ bevatten doet aan deze beoordeling niet af. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat veelal zijn bedoeld om de waarde van de inbreng in de rechtspersoon te bepalen.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er gewicht toekomt aan het doel van oprichting van de vennootschap. Het doel was het beheren en exploiteren van het artistieke erfgoed van de kunstenaar. Hierbij is tekenend dat de weduwe – zelf ook kunstenaar – haar werken in 2002 (acht jaar na het overlijden van de kunstenaar) aan de vennootschap heeft overgedragen waarbij uit de considerans van de overdrachtsakte blijkt dat zij er toe vanuit ging dat de kunstenaar op soortgelijke wijze zijn werken aan de vennootschap had overgedragen. Ook van betekenis is dat de kunstenaar in zijn tweede testament een regeling heeft opgenomen die ziet enkel op de bescherming van de persoonlijkheidsrechten (artikel 25 lid 1 sub a tot en met d). Voor het hof is dit op zijn minst een vermoeden dat de kunstenaar er vanuit ging dat de exploitatierechten niet meer bij hem lagen. Ten slotte is van belang dat de kunstenaar direct na de oprichting van de vennootschap in 1989 in dienst is getreden bij de vennootschap ken derhalve moet worden aangenomen dat de auteursrechten op na de oprichting vervaardigd werk sowieso aan de vennootschap toekomen.
De appellanten hebben echter uitdrukkelijk te bewijzen aangeboden dat de door geïntimeerden voorgestane uitleg niet de juiste is. Het hof ziet aanleiding om alvorens verder te beslissen appellanten toe te laten tot het door hen aangeboden bewijs. Gelet op het te leveren bewijs met het daaraan verbonden procesrisico en ter vermijding van verdere kosten geeft het hof partijen de mogelijkheid om de zaak in der minne te regelen. Het hof laat appellanten toe tot het bewijs, beveelt een getuigenverhoor en houdt iedere verdere beslissing aan.

IEPT20160830, Hof Amsterdam, NIC

(ECLI-versie)