Bestuurdersaansprakelijkheid voor merkinbreuk Tommy Hilfiger

15-07-2017 Print this page
IEPT20170627, Hof Den Haag, Tommy Hilfiger
(Met dank aan Carja Mastenbroek, Dillinger Law)

Bestuurdersaansprakelijkheid appellant [X] voor merkinbreuk Tommy Hilfiger. Sprake van persoonlijk handelen door appellant verricht waarbij hem zelf een ernstig verwijt moet worden gemaakt: vervalste facturen, prijzen ver onder whole sale en e-mails waarin wordt gesproken van kleding die via de achterdeur van de fabriek op de markt worden gebracht. Appellante [Y] niet als bestuurder aansprakelijk voor merkinbreuk: omstandigheden aangebracht door TH dat echtgenoot [X] in eerdere procedures was betrokken en dat er facturen die correspondeerden met facturen in een computer onder een tabblad met haar naam erop, bij een inbeslagname waren aangetroffen, acht het hof onvoldoende.

MERKENRECHT - ONRECHTMATIGE DAAD

Bij het tussenarrest van 13 december 2016 heeft het hof TH toegelaten tot bewijslevering en appellanten 1, 2 en 3 toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Partijen hebben het hof bericht af te zien van bewijslevering en arrest gevraagd.

De grieven 33 tot en met 41 zijn gericht tegen het oordeel van van de rechtbank (IEPT20150204) dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid van appellant [X] en diens vrouw, appellante [Y]. Allereerst betwist [X] dat er sprake is van merkinbreuk omdat het hier ging om legale parallelhandel en derhalve de merkrechten waren uitgeput. Voorts stellen appellanten dat op een bestuurder aansprakelijkheid rust indien hem een persoonlijk ernstig verwijt valt te maken. Er moet daarvoor volgens appellanten sprake zijn van persoonlijk handelen die door de bestuurder moet zijn verricht waarbij hem ook zelf een ernstig verwijt moet worden gemaakt. [X] betwist dat hij zelf heeft gehandeld en dat dat uit de overgelegde e-mails niet mag worden afgeleid. Voorts is aangevoerd dat de echtgenote [Y] niet zelf een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt nu zij ontkent op de hoogte te zijn geweest van de merkinbreuk.

Kunnen [X] en [Y] persoonlijk aansprakelijk gehouden worden voor hun handelen namens de vennootschappen? [X] heeft volgens het hof onvoldoende betwist dat de facturen zijn vennootschappen zien op kleding voorzien van het TH-logo die niet met toestemming van TH in het Europees verkeer zijn gebracht. Uit de facturen bleek bijvoorbeeld dat de kleding werd verkocht voor prijzen die vele malen lager lagen dan de whole sale prijzen die TH hanteert. Noch heeft appellant voldoende betwist dat de facturen I2 t/m I10 vervalst zijn. Volgens het hof heeft TH voldoende aangetoond dat de facturen vals zijn door erop te wijzen dat er geen consistentie tussen het gebruik van hoofdletters en kleine letters is en dat de style numbers niet volgens het systeem van TH ingevuld zijn. Ook het door appellant aangevoerde dat hij geen invloed heeft op derden die hem TH kleding aanbieden, komt het hof niet geloofwaardig voor. In een van de mails die zijn overgelegd spreekt [X] van ‘spullen die geleverd kunnen worden (achterdeur)’. Het hof leest hierin: spullen die via de achterdeur van de fabriek, dus zonder toestemming van TH, op de markt worden gebracht. [X] wist of had moeten begrijpen dat hij handelde in spullen die zonder toestemming van TH op de markt waren gebracht. Ondanks dat hij gebruik maakte van verschillende vennootschappen volgt uit de betrokkenheid van appellant bij de bij de aangetroffen kleding in Lelystad en Heemskerk (Hij was lijfelijk aanwezig), dat hij zich steeds persoonlijk heeft beziggehouden met de verhandeling van de litigieuze kleding. Hieruit vloeit voort, volgens het hof, dat hij met zijn handelen zelfstandig inbreuk heeft gepleegd op de merkenrechten van TH en kan hij voor alle daaruit voortvloeiende schade persoonlijk aansprakelijk worden gehouden.

Voor de vrouw van appellant, [Y], geldt dit niet. Naar het oordeel van het hof blijkt de eigen betrokkenheid (feitelijk handelen of nalaten) van [Y] onvoldoende uit de door TH aangevoerde omstandigheden. Het gegeven dat meneer [X] bij eerdere procedures betrokken was en zij daarom had moeten weten van het inbreukmakende karakter van het handelen van [X] is onvoldoende. Ook dat de facturen, die bij een inbeslagneming zijn aangetroffen, corresponderen met facturen in een computer onder het tabblad met de naam van appellante, acht het hof onvoldoende om feitelijk handelen of nalaten aan te tonen. Overigens komt het het hof onwaarschijnlijk voor dat appellante haar eigen voornaam op dat tabblad verkeerd zou schrijven.

IEPT20170627, Hof Den Haag, Tommy Hilfiger

ECLI:NL:GHDHA:2017:1815