Plausibiliteitsvereiste en ontbreken inventiviteit

22-11-2021 Print this page
IEPT20210629, Hof Den Haag, Nutrition tegen Kuminda (voorheen: Noba)

Plausibiliteitsvereiste en ontbreken inventiviteit. Bij de formulering van het objectieve technische probleem de door de octrooihouder geclaimde technische effecten van de uitvinding alleen dan in aanmerking worden genomen, als de gemiddelde vakman, gelet op hetgeen is geopenbaard in de oorspronkelijke aanvrage van het octrooi en zijn algemene vakkennis, op de relevante datum plausibel zou hebben gevonden dat die effecten daadwerkelijk optreden. Dit zogenoemde plausibiliteitsvereiste vloeit voort uit het algemene aan het octrooirecht ten grondslag liggende beginsel dat de verkregen octrooibescherming in overeenstemming dient te zijn met, en gerechtvaardigd door, de bijdrage aan de stand van de techniek die op de relevante datum daadwerkelijk is geleverd. Conclusie 1 van EP 371 nietig wegens gebrek aan inventiviteit in het licht van WO 928. Het hof is met Noba van oordeel dat door WO 799, de oorspronkelijke aanvrage van EP 371, geen enkel aan voornoemde verschilmaatregelen verbonden technisch effect aan de gemiddelde vakman wordt geopenbaard.

 

OCTROOIRECHT


Partijen hebben een minnelijke regeling getroffen die inhoudt dat Noba toestemming heeft om de gestelde inbreukmakende handelingen te verrichten. Noba stelt dat EP371 nietig is en vordert vernietiging Nederlandse deel. De rechtbank oordeelt dat het octrooi niet inventief is. (IEPT20190410)

 

Het hof is met Noba van oordeel dat door WO 799, de oorspronkelijke aanvrage van EP 371, geen enkel aan voornoemde verschilmaatregelen verbonden technisch effect aan de gemiddelde vakman wordt geopenbaard.

 

Het door de octrooihouder gestelde, aan verschilmaatregelen verbonden, technisch effect moet buiten beschouwing blijven omdat dit niet in de oorspronkelijke aanvrage WO 799 is geopenbaard. Door de aanvrage is geen enkel aan voornoemde verschilmaatregelen verbonden technisch effect aan de gemiddelde vakman wordt geopenbaard.

 

Uit de voorbeelden in de aanvraag, in samenhang met elkaar gelezen, kan de gemiddelde vakman niet afleiden dat met de vrije vorm van de vetzuren een betere antimicrobiële werking wordt verkregen dan met de zoutvorm.

 

De enige andere verschilmaatregel uit conclusie 1 van EP 371 betreft de ondergrens van 20% voor de hoeveelheid (op gewichtsbasis) C8 en C10 die in het mengsel aanwezig moet zijn. Deze ondergrens is nergens in EP 371 onderbouwd.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

 

 

IEPT20210629, Hof Den Haag, Nutrition v Kuminda

 

ECLI:NL:GHDHA:2021:2055