Considerans

Print this page

 

VERORDENING (EG) Nr. 6/2002 VAN DE RAAD


van 12 december 2001


betreffende Gemeenschapsmodellen

 

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,


Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 308,


Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),


Gezien het advies van het Europees Parlement ( 2 ),


Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),


Overwegende hetgeen volgt:


(1) Een uniform stelsel ter verkrijging van Gemeenschapsmodellen waaraan overal op het grondgebied van de Gemeenschap dezelfde bescherming met dezelfde rechtsgevolgen wordt verleend, zal tot de in het Verdrag neergelegde doelstellingen van de Gemeenschap bijdragen.


(2) Aangezien alleen in de Benelux-landen een eenvormige wet inzake de bescherming van tekeningen of modellen geldt, terwijl de modellenbescherming in alle andere lidstaten op nationale wetgeving berust en telkens tot het grondgebied van de betrokken lidstaat is beperkt, is het mogelijk dat in verscheidene lidstaten gelijke modellen op uiteenlopende wijze en ten behoeve van verschillende houders worden beschermd. Dit leidt onvermijdelijk tot geschillen in het handelsverkeer tussen de lidstaten.


(3) De grote verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten inzake modellen belemmeren en vervalsen de mededinging in de Gemeenschap. In vergelijking met de binnenlandse handel in en de binnenlandse mededinging tussen voortbrengselen waarin een model is verwerkt, worden de handel en de mededinging in de Gemeenschap belemmerd en vervalst door het grote aantal aanvragen, bevoegde diensten, procedures, wetsbepalingen en nationaal begrensde uitsluitende rechten alsmede door de cumulatie van administratieve kosten, waardoor de uitgaven en te betalen taksen voor de aanvrager sterk oplopen. Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen ( 4 ) brengt de wetgevingen van de lidstaten inzake modellen nader tot elkaar en draagt zo bij tot rechtzetting van deze situatie.


(4) De territoriale werking van de modellenbescherming in de onderscheiden lidstaten kan, ongeacht of hun wetgevingen al dan niet onderling zijn aangepast, tot gevolg hebben dat de interne markt bij voortbrengselen waarin een model is verwerkt dat onder nationale rechtsbepalingen en diverse rechtssubjecten valt, wordt opgesplitst, waardoor het vrije verkeer van goederen wordt belemmerd.


(5) Bijgevolg moet een in elke lidstaat rechtstreeks geldend Gemeenschapsmodel worden ingevoerd, omdat het slechts op deze wijze mogelijk zal zijn om door middel van één aanvrage bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) volgens één procedure en krachtens één regeling één recht op een model te verkrijgen dat in één, alle lidstaten omvattend gebied geldig is.


(6) Daar de doelstellingen van het overwogen optreden, met name één recht op een model te verkrijgen dat in één, alle lidstaten omvattend gebied, geldig is, wegens de grootschalige gevolgen van de instelling van een communautair modellenrecht en een terzake bevoegde gemeenschappelijke modelleninstantie niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.


(7) Een betere bescherming van industriële vormgeving bevordert niet alleen de bijdrage van individuele ontwerpers aan de vooraanstaande rol van de Gemeenschap op dit gebied, maar moedigt deze ook innovatie, ontwikkeling van nieuwe voortbrengselen en investering in de productie ervan aan.


(8) Een toegankelijker, aan de vereisten van de interne markt aangepaste regeling van modellenbescherming is van wezenlijk belang voor het bedrijfsleven in de Gemeenschap.


(9) De materiële bepalingen van deze verordening inzake het modellenrecht moeten worden afgestemd op de respectieve bepalingen in Richtlijn 98/71/EG.


(10) De technologische innovatie mag niet worden gehinderd door modelbescherming te bieden aan kenmerken die uitsluitend door een technische functie worden bepaald. Hieruit mag niet worden afgeleid dat een model esthetische waarde moet bezitten. Evenmin mag de interoperabiliteit van voortbrengselen van verschillend fabrikaat niet worden gehinderd door de bescherming uit te breiden tot de vormgeving van mechanische samenvoegingen of verbindingen. Bijgevolg mag met kenmerken van een model die om deze redenen van bescherming worden uitgesloten, geen rekening worden gehouden bij het beoordelen of andere kenmerken van het model aan de voorwaarden voor bescherming voldoen.


(11) Voorzieningen voor mechanische samenvoeging of verbinding bij modulaire voortbrengselen kunnen daarentegen een belangrijk aspect van het innoverend karakter van die voortbrengselen en een belangrijk verkoopargument vormen en moeten bijgevolg voor bescherming in aanmerking kunnen komen.


(12) Bescherming dient zich niet uit te strekken tot die onderdelen die bij normaal gebruik van een voortbrengsel niet zichtbaar zijn, noch tot die kenmerken van een dergelijk onderdeel die onzichtbaar zijn wanneer dat onderdeel op zijn plaats is aangebracht, of die op zich niet aan de vereisten van nieuwheid en eigen karakter zouden voldoen. Met kenmerken van een model die om deze redenen van bescherming worden uitgesloten, mag geen rekening worden gehouden bij het beoordelen of andere kenmerken van het model aan de vereisten voor bescherming voldoen.


(13) In het kader van Richtlijn 98/71/EG inzake de rechtsbescherming van modellen kon geen volledige harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten worden bereikt inzake het gebruik van beschermde modellen voor de reparatie van een samengesteld voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, wanneer het model toegepast wordt op of verwerkt is in een voortbrengsel dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het beschermde model. De Commissie is in het kader van een bemiddelingsprocedure betreffende deze richtlijn de verplichting aangegaan om de gevolgen van de bepalingen van de richtlijn, met name voor de bedrijfstakken die hierbij het meest betrokken zijn, drie jaar na de uiterste datum voor de omzetting van de richtlijn te herzien. Onder deze omstandigheden is het passend om geen bescherming als Gemeenschapsmodel te verlenen voor een model dat toegepast wordt op of verwerkt is in een voortbrengsel dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het model en dat gebruikt wordt voor de reparatie van het samengesteld voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, totdat de Raad zijn beleid terzake op basis van een voorstel van de Commissie heeft bepaald.


(14) Het criterium voor de beoordeling van het eigen karakter van een model moet het duidelijke verschil zijn tussen de algemene indruk die wordt gewekt bij een geïnformeerde gebruiker die het model bekijkt, en die welke bij hem wordt gewekt door het vormgevingserfgoed, met inachtneming van de aard van het voortbrengsel waarop het model wordt toegepast of waarin het is verwerkt en in het bijzonder van de bedrijfstak waarmee het verbonden is en de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model.


(15) Een Gemeenschapsmodel dient zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de behoeften van elk van de vele verschillende bedrijfstakken in de Gemeenschap.


(16) In sommige van deze bedrijfstakken worden grote aantallen modellen gemaakt voor voortbrengselen met een vaak korte commerciële levensduur, waarbij een niet door een teveel aan inschrijvingsformaliteiten bezwaarlijk gemaakte bescherming een voordeel is en de beschermingsduur van ondergeschikt belang. Anderzijds zijn er bedrijfstakken waar aan de voordelen van een inschrijving belang wordt gehecht wegens de daaraan verbonden grotere rechtszekerheid en waar een langere, met de verwachte commerciële levensduur van de producten overeenstemmende beschermingsduur wordt verlangd.


(17) Er bestaat behoefte aan twee vormen van bescherming, namelijk enerzijds bescherming van korte duur door een niet-ingeschreven model, en anderzijds bescherming van langere duur door een ingeschreven model.


(18) Een ingeschreven Gemeenschapsmodel vergt dat een register wordt ingesteld en bijgehouden, waarin alle aanvragen welke aan bepaalde vormvereisten voldoen en waaraan een datum van indiening is toegekend, worden ingeschreven. Om de inschrijvings- en andere formaliteiten voor de aanvrager tot een minimum te beperken, moet het inschrijvingsstelsel in principe niet berusten op een aan de registratie voorafgaand grondig onderzoek naar het al dan niet voldaan zijn aan de voorwaarden voor bescherming.


(19) Men zou een Gemeenschapsmodel slechts moeten kunnen doen gelden indien het model nieuw is en het een eigen karakter vertoont ten opzichte van andere modellen.


(20) Het is tevens noodzakelijk de ontwerper of zijn rechtverkrijgende de gelegenheid te bieden de voortbrengselen waarin het model is verwerkt, op de markt te testen, alvorens te beslissen of het wenselijk is het model als ingeschreven Gemeenschapsmodel te doen beschermen. Het is derhalve noodzakelijk ervoor te zorgen dat het binnen een periode van twaalf aan de indiening van de aanvrage om een ingeschreven Gemeenschapsmodel, voorafgaande maanden bekendheid geven aan het model door de ontwerper of zijn rechtverkrijgende, respectievelijk het op misbruik makende wijze daaraan bekendheid geven, de beoordeling van de nieuwheid of van het eigen karakter van het model niet ongunstig beïnvloedt.


(21) Het uitsluitende karakter van het recht dat aan het ingeschreven Gemeenschapsmodel wordt ontleend, gaat met grotere rechtszekerheid ervan gepaard. Aan het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel dient echter alleen het recht verbonden te zijn om namaak te beletten. De bescherming kan zich derhalve niet uitstrekken tot voortbrengselen waarop modellen zijn toegepast die het resultaat vormen van een model dat op onafhankelijke wijze door een andere ontwerper gecreëerd is. Dit recht moet zich ook uitstrekken tot de handel in voortbrengselen waarin inbreukmakende modellen zijn verwerkt.


(22) Het doen naleven van deze rechten dient een zaak van nationaal recht te zijn en het is derhalve noodzakelijk dat in een aantal, voor alle lidstaten uniforme, basissancties wordt voorzien. Deze moeten het mogelijk maken om, ongeacht de daartoe aangezochte rechterlijke instantie, de inbreukmakende handelingen te doen staken.


(23) Een derde die kan aantonen dat hij te goeder trouw een aanvang heeft gemaakt met, of ernstige voorbereidingen heeft getroffen tot het gebruik, in de Gemeenschap, van een model dat binnen de draagwijdte van de aan het ingeschreven Gemeenschapsmodel verleende bescherming valt en dat geen namaak van dit model is, kan het recht verkrijgen dit model op beperkte schaal te exploiteren.


(24) Het is een fundamentele doelstelling dat de procedure voor het verkrijgen van een ingeschreven Gemeenschapsmodel voor de aanvragers zo weinig mogelijk kosten en moeilijkheden met zich brengt, zodat het stelsel voor kleine en middelgrote ondernemingen en voor individuele ontwerpers gemakkelijk toegankelijk is.


(25) Bedrijfstakken waar in korte tijd grote aantallen modellen met een wellicht korte levensduur worden geproduceerd, waarvan er uiteindelijk maar enkele in de handel worden gebracht, zullen baat hebben bij het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel. Daarnaast hebben deze bedrijfstakken behoefte aan een gemakkelijkere toegang tot het ingeschreven Gemeenschapsmodel. De mogelijkheid om een aantal modellen in één, meervoudige, aanvrage samen te voegen, komt dan ook aan deze behoefte tegemoet. De modellen in een meervoudige aanvrage kunnen echter onafhankelijk van elkaar worden behandeld wat de tenuitvoerlegging, licenties, zakelijke rechten, gedwongen tenuitvoerlegging, insolventieprocedures, afstand, vernieuwing, overdracht, opschorting van publicatie en nietigverklaring betreft.


(26) De normale publicatie na inschrijving van een Gemeenschapsmodel zou in sommige gevallen een commerciële operatie met betrekking tot het model kunnen doen mislukken of in gevaar brengen. De mogelijkheid om gedurende een redelijk tijdvak opschorting van publicatie te verkrijgen, biedt in zulke gevallen een oplossing.


(27) Wanneer een procedure voor de behandeling van rechtsvorderingen betreffende de geldigheid van een ingeschreven Gemeenschapsmodel op één plek plaatsvindt, bespaart dat kosten en tijd ten opzichte van procedures waarbij verschillende nationale rechtbanken zijn betrokken.


(28) Er moet dus in een aantal waarborgen worden voorzien, waaronder het recht om bij een kamer van beroep, en in laatste instantie bij het Hof van Justitie, een beroep in te stellen. Een dergelijke procedure zou bijdragen tot de ontwikkeling van een uniforme interpretatie van de voorwaarden waaraan Gemeenschapsmodellen moeten voldoen om rechtsgeldig te zijn.


(29) Er dienen dus specifieke regels inzake geschillen betreffende Gemeenschapsmodellen te worden vastgesteld. Voorts kan een beperking van het aantal nationale rechterlijke instanties dat ten aanzien van rechtsvorderingen wegens inbreuk en rechtsvorderingen tot nietigverklaring bevoegd is, specialisering bij de rechters bevorderen. De lidstaten zouden daartoe rechtbanken voor het Gemeenschapsmodel moeten oprichten.

(30) Het stelsel voor de behandeling van geschillen moet „forum shopping” zoveel mogelijk uitsluiten. Daartoe moeten duidelijke internationale bevoegdheidsregels worden vastgesteld.


(31) Deze verordening sluit niet uit dat op als Gemeenschapsmodel beschermde modellen wetgeving inzake de industriële eigendom of andere relevante wetgeving van de lidstaten van toepassing is, onder meer die betreffende door inschrijving verworven modellenbescherming of betreffende niet-ingeschreven modellen, alsook betreffende merken, octrooien en gebruiksmodellen, oneerlijke mededinging en burgerrechtelijke aansprakelijkheid.


(32) Bij gebreke van een volledige harmonisatie van het auteursrecht is het belangrijk het beginsel vast te leggen dat de bescherming uit hoofde van het Gemeenschapsmodel en die uit hoofde van het auteursrecht kunnen worden gecumuleerd, waarbij het de lidstaten vrijstaat de omvang van de auteursrechtelijke bescherming en de voorwaarden waaronder deze wordt verleend, te bepalen.


(33) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 5 ),

 

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: