Het bestaan van de mondelinge procesvolmacht

19-05-2011 Print this page

B9 9685. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 mei 2011, HA ZA 10-3583, Welvaarts Weegsystemen B.V. tegen D-Tec B.V. c.s.

Octrooirecht. EP m.b.t. weegapparatuur. Gedaagden voeren aan dat eiser Welvaarts niet de houder is van het octrooi waarop Welvaarts haar vorderingen baseert (het octrooi staat op naam van de heer P.W.M. Welvaarts). Hoewel dit verweer pas bij pleidooi (in een VRO-procedure) is aangevoerd, wordt het i.c. op die gronden toch niet afgewezen, maar krijgt eiser een bewijsopdracht en houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan: 

3.3. Het late stadium waarin D-Tec en Kersten het verweer naar voren hebben gebracht, brengt wel mee dat Welvaarts in de gelegenheid moet worden gesteld om de door haar in reactie op het betreffende verweer gestelde mondelinge “procesvolmacht” bij akte te onderbouwen met een schriftelijke bevestiging daarvan en om die “procesvolmacht” nader toe te lichten. De schriftelijke bevestiging is nodig omdat D-Tec en Kersten het bestaan van de mondelinge “procesvolmacht” hebben betwist. De nadere toelichting is nodig omdat, zoals D-Tec en Kersten hebben aangevoerd, onvoldoende duidelijk is wat de gestelde “procesvolmacht” inhoudt. In dit verband is het de rechtbank met name niet duidelijk of Welvaarts doelt op een volmacht in de zin van artikel 3:60 van het Burgerlijk Wetboek, dat wil zeggen een bevoegdheid om in naam van de octrooihouder te procederen (onmiddellijke vertegenwoordiging), dan wel op een plicht of bevoegdheid van Welvaarts om op eigen naam te procederen ten behoeve van de octrooihouder (middellijke vertegenwoordiging).

Lees het vonnis hier.