HvJ EU over mededelingen aan het publiek in de wachtkamer

15-03-2012 Print this page

B9 10941. HvJ EU, 15 maart 2012,  zaak C-135/10, SCF Consorzio Fonografici tegen Marco Del Corso (prejudiciële vragen Corte di Appello di Torino).

Een tandarts die in zijn particuliere praktijk kosteloos fonogrammen uitzendt, verricht geen „mededeling aan het publiek” in de zin van het Unierecht. Bijgevolg hebben producenten van fonogrammen op grond van een dergelijke uitzending geen recht op een vergoeding.

 

Naburige rechten. Auteursrecht. CBO SCF heeft Marco Del Corso voor de Italiaanse rechtbank gedagvaard tot vaststelling dat hij in zijn particuliere tandartspraktijk in Turijn als achtergrondmuziek auteursrechtelijk beschermde fonogrammen uitzond en dat daarvoor een billijke vergoeding verschuldigd is.

“In zijn arrest van heden merkt het Hof allereerst op dat de TRIPs-overeenkomst en het WPPT door de Unie zijn ondertekend en goedgekeurd en bijgevolg een integrerend bestanddeel vormen van de rechtsorde van de Unie. Hoewel het Verdrag van Rome geen deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie, heeft het er indirecte gevolgen, aangezien de Unie ertoe is gehouden de naleving van de verplichtingen van de lidstaten krachtens dit verdrag niet te verhinderen.  Het HvJ EU stelt vast dat particulieren zich niet rechtstreeks op dit verdrag en evenmin op de TRIPs-overeenkomst en het WPPT kunnen beroepen.

Bovendien merkt het Hof op dat het in het Unierecht opgenomen begrip „mededeling aan het publiek” moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de in deze internationale verdragen opgenomen overeenstemmende begrippen, op een wijze dat het daarmee verenigbaar blijft.

Het Hof beantwoordt vervolgens de vraag of het begrip „mededeling aan het publiek” betrekking heeft op de kosteloze uitzending van fonogrammen in een particuliere tandartspraktijk. In dit verband verduidelijkt het Hof dat de situatie van elke gebruiker en die van alle personen aan wie hij de auteursrechtelijk beschermde fonogrammen meedeelt, moeten worden beoordeeld. In deze context is het van belang rekening te houden met meerdere niet-autonome en onderling afhankelijke bijkomende criteria.

Een van deze criteria is volgens de rechtspraak van het Hof in de eerste plaats de niet te negeren rol van de gebruiker. Deze gebruiker verricht immers een mededeling wanneer hij, met volledige kennis van de gevolgen van zijn gedrag, intervenieert om zijn klanten toegang te verlenen tot een uitzending die het beschermde werk bevat. Het Hof heeft in de tweede plaats een aantal aan het begrip publiek inherente aspecten verduidelijkt. Zo moet het „publiek” zijn samengesteld uit een onbepaald aantal potentiële luisteraars en uit een vrij groot aantal personen. In de derde plaats heeft het Hof geoordeeld dat het winstoogmerk van een „mededeling aan het publiek” ook een relevant criterium is. Aldus wordt verondersteld dat het publiek waaraan de mededeling wordt verricht, door de gebruiker als doelgroep is gekozen en bovendien op één of andere manier ontvankelijk is voor zijn mededeling en deze niet toevallig „opvangt”.

In het licht van deze criteria oordeelt het Hof dat een tandarts die in zijn particuliere praktijk kosteloos fonogrammen uitzendt ten behoeve van zijn patiënten die deze uitzending buiten hun wil aanhoren, geen „mededeling aan het publiek” in de zin van het Unierecht verricht.

Hoewel een dergelijke tandarts welbewust intervenieert in de uitzending van de fonogrammen, vormen zijn patiënten normaliter een geheel van personen waarvan de samenstelling grotendeels stabiel is en dus een bepaald geheel van potentiële luisteraars en geen personen in het algemeen.

Met betrekking tot het aantal personen voor wie hetzelfde fonogram door de tandarts hoorbaar wordt gemaakt, stelt het Hof vast dat dit aantal personen vrij beperkt en zelfs onbeduidend is in het geval van patiënten van een tandarts, aangezien de kring van personen die tegelijk in zijn kabinet aanwezig zijn, doorgaans zeer beperkt is. Zo de patiënten op elkaar volgen, neemt dit bovendien niet weg dat deze beurtelings aanwezige patiënten in de regel niet dezelfde fonogrammen, met name de via de radio uitgezonden fonogrammen, aanhoren.

Ten slotte vertoont een dergelijke uitzending geen winstoogmerk. De patiënten van een tandarts gaan immers uitsluitend voor tandverzorging naar een tandartspraktijk en daarbij is een uitzending van fonogrammen geen aan tandverzorging inherent aspect. Zij aanhoren toevallig en buiten hun wil bepaalde fonogrammen, afhankelijk van hun aankomsttijdstip in de praktijk en hun wachttijd alsook van de aard van de behandeling. In deze omstandigheden kan niet worden verondersteld dat de normale kring van patiënten van een tandarts ontvankelijk is voor de betrokken uitzending.

Bijgevolg hebben producenten van fonogrammen op grond van een dergelijke uitzending geen recht op een vergoeding.” (Perscommuniqué).

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

1) De bepalingen van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, als bijlage 1 C gehecht aan de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), ondertekend te Marrakech op 15 april 1994 en goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten, en van het Verdrag van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) inzake uitvoeringen en fonogrammen van 20 december 1996 zijn toepasselijk in de rechtsorde van de Unie.

Aangezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, ondertekend te Rome op 26 oktober 1961, geen deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie, is het in de Unie niet toepasselijk, maar heeft het er indirecte gevolgen.

Particulieren kunnen zich noch op het Verdrag van Rome, noch op de TRIPs-overeenkomst en evenmin op het WPPT rechtstreeks beroepen.

Het begrip „mededeling aan het publiek”, dat is opgenomen in richtlijnen 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom en 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de in het Verdrag van Rome, de TRIPs-overeenkomst en het WPPT opgenomen overeenstemmende begrippen en op een wijze dat het daarmee verenigbaar blijft, tevens rekening houdend met de context waarin dergelijke begrippen passen en met het door de relevante verdragsbepalingen inzake intellectuele eigendom beoogde doel.

2) Het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100 moet aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op de kosteloze uitzending van fonogrammen in een tandartspraktijk als die in het hoofdgeding, waarin een vrij beroep wordt uitgeoefend, ten behoeve van de patiënten, die deze uitzending buiten hun wil horen. Bijgevolg hebben producenten van fonogrammen op grond van een dergelijke uitzending geen recht op een vergoeding.



Lees het arrest hier en het perscommuniqué hier.