A-G HvJ EU: De weigering tot levering van overheidsinformatie

31-05-2012 Print this page

B9 11285. HvJ EU, 26 april 2012, Conclusie Advocaat-Generaal Jääskinen  in zaak C‑138/11,Compass-Datenbank GmbH tegen Republiek Oostenrijk (prejudiciële vragen Oberste Gerichtshof, Oostenrijk).

Databankenrecht. Mededinging. Overheidsinformatie. Even over het hoofd gezien: Conclusie A-G uit april in een geschil over  “de beginselen van het Unierecht op het gebied van de rechtsbescherming van databanken, het bijhouden van openbare ondernemingsregisters door de lidstaten en het hergebruik van overheidsinformatie.”  Enerzijds beroept Oostenrijk zich op een richtlijn die het verplicht een register met informatie over ondernemingen bij te houden, op een andere richtlijn betreffende de rechtsbescherming van databanken en op een derde richtlijn inzake het hergebruik van overheidsinformatie. Anderzijds doet Compass-Datenbank een beroep op de richtlijn inzake het hergebruik van overheidsinformatie tot onderbouwing  van haar stelling dat er sprake is van misbruik van machtspositie, en meer in het bijzonder op de „essential facilities”-doctrine.

Het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof wenst te vernemen of de Oostenrijkse staat handelt als „onderneming” in de zin van artikel 102 VWEU door het hergebruik van gegevens in zijn ondernemingsregister  en de commercialisering van die gegevens als onderdeel van een uitgebreide bedrijfsinformatiedienst te verbieden. Indien dit het geval is, wordt het Hof verzocht richtsnoeren aan te reiken met betrekking tot de vraag of de zogeheten „essential facilities”-doctrine van toepassing is. Deze doctrine heeft betrekking op situaties waarin de controle van een hulpbron door een onderneming op de upstreammarkt tot een machtspositie op de downstreammarkt leidt. De A-G concludeert, kort gezegd, dat een overheidsinstantie die op basis van een wettelijke meldingsplicht verkregen bedrijfsgegevens opslaat in een databank (ondernemingsregister) niet handelt als onderneming.

61. De Oostenrijkse, de Nederlandse en de Portugese regering verwijzen ook naar artikel 7 van richtlijn 96/9 betreffende de rechtsbescherming van databanken, en het recht sui generis om die databank te beschermen.  Naar mijn mening is dit evenwel niet relevant voor de vaststelling of een verbod op hergebruik van gegevens een activiteit is met een openbaar of een economisch karakter in de zin van artikel 102 VWEU. Het is duidelijk dat openbare lichamen een beroep kunnen doen op hun privaatrechtelijke rechten om hun overheidstaken te beschermen, bijvoorbeeld in de hoedanigheid van grondeigenaar de toegang tot een militair terrein verbieden. Het recht sui generis gaat echter wel een rol spelen in de context van de derde prejudiciële vraag, bij de vaststelling of en wanneer de houder van een intellectueel eigendomsrecht gehouden kan zijn een concessie te verlenen.

(…) 63/ 64. Aangezien ik de eerste twee prejudiciële vragen ontkennend heb beantwoord, behoeft de derde prejudiciële vraag geen antwoord. Niettemin wil ik de volgende opmerkingen maken.  (…) Met deze vraag wordt het Hof verzocht richtsnoeren aan te reiken met betrekking tot de beginselen die zijn neergelegd in de arresten Magill en IMS Health („essential facilities”-doctrine) en hun toepasselijkheid te bezien wanneer een upstreammarkt ontbreekt omdat de beschermde gegevens worden verzameld en opgeslagen in een databank (het ondernemingsregister) in het kader van de uitoefening van overheidsactiviteiten. Deze vraag is alleen relevant indien Oostenrijk wordt geacht in de omstandigheden van het hoofdgeding als onderneming te hebben gehandeld.

(…) 70. Voorts moet worden vastgesteld wat de noodzakelijke voorziening is in handen van de Oostenrijkse staat. De twee voor de hand liggende kandidaten zijn het recht sui generis op de databank van het ondernemingsregister, dan wel de toegang tot de nog niet vrijgegeven gegevens van het ondernemingsregister. De geweigerde voorziening kan in geen geval de toegang tot de basisgegevens als zodanig zijn, omdat die via de afwikkelingsinstanties aan eenieder wordt verschaft in niet-discriminerende omstandigheden.

71. Ik heb al geconcludeerd dat een niet-discriminerend verbod op hergebruik de uitoefening van overheidsbeleid is, welk beleid is toegestaan op grond van punt 9 van de considerans en artikel 3 van richtlijn 2003/98. Het valt evenwel niet te ontkennen dat de weigering van Oostenrijk om recente en geactualiseerde gegevens te verstrekken, en het verbod op hergebruik feitelijk in de weg staan aan de levering van een dienst waarvoor kennelijk een aantoonbare vraag bij consumenten bestaat. Maar, zoals advocaat-generaal Jacobs in de zaak Bronner heeft opgemerkt, een rechterlijk bevel tot het verlenen van een intellectueel eigendomsrecht valt „ongeacht of [het] wordt gezien als een toepassing van de ‚essential facilities’-doctrine, dan wel, meer traditioneel, als een reactie op de weigering tot levering van goederen of diensten, in de zin van het mededingingsbeleid slechts te rechtvaardigen in gevallen waarin de dominante onderneming een echte wurggreep op de verwante markt heeft”.

72. Dat de weigering om een overeenkomst te sluiten en het verbod op hergebruik in dit geval iedere mededinging op de afgeleide markt uitsluiten, is niet waarschijnlijk. Indien het verbod op hergebruik daadwerkelijk zou worden gehandhaafd, wat tot dusver niet het geval lijkt te zijn, zou het in theorie in de weg staan aan een afgeleide markt en bijgevolg iedere mededinging daarop, ervan uitgaande dat het hergebruik van gegevens uit het ondernemingsregister onontbeerlijk is in de zin van ’s Hofs rechtspraak  voor de levering van een zinvolle bedrijfsinformatiedienst betreffende ondernemingen. De weigering tot levering in de vorm van massatoegang tot recente en geactualiseerde gegevens kan als zodanig niet tot uitsluiting van de mededinging op de afgeleide markt leiden. Het leidt slechts tot vertraging in het aanbieden van geactualiseerde producten, zoals de door Compass-Datenbank geboden dienst, en hogere kosten voor de levering ervan.

73. Gezien het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de door het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof gestelde vragen te beantwoorden als volgt:

„Artikel 12 VWEU moet aldus worden uitgelegd, dat een overheidsinstantie die op basis van een wettelijke meldingsplicht verkregen bedrijfsgegevens opslaat in een databank (ondernemingsregister) niet handelt als onderneming. Een dergelijke instantie handelt evenmin als onderneming wanneer zij inzage in en de vervaardiging van uittreksels uit het register toestaat, maar een uitgebreider gebruik van de gegevens verbiedt, hetzij met een beroep op rechten sui generis op bescherming als de vervaardiger van de databank, hetzij op andere gronden.”

Lees de conclusie hier.