A-G HvJEU: lidstaat kan zich niet op auteursrecht beroepen om militair verslag te beschermen

12-11-2018 Print this page
B915554

Zaak C-469/17. Conclusie A-G Szpunar. Funke Medien v Duitsland. Prejudiciële vragen Bundes Gerichtshof.

 

Auteursrecht.In deze zaak speelt de vraag of een volledig op feiten berustend militair verslag, net als literaire werken in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming.  Volgens A-G Szpunar doet deze vraag twee problemen rijzen, namelijk of een dergelijk verslag aan de eisen voldoet om te kunnen worden aangemerkt als auteursrechtelijk werk en of deze auteursrechtelijke bescherming moet worden beperkt of uitgesloten gelet op andere factoren, zoals met name de vrijheid van meningsuiting.

 

A-G Szpunar twijfelt aan de toepasselijkheid van het auteursrecht van de Unie op de betrokken documenten en is van mening dat het Hof zou kunnen overwegen de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zij in dit stadium van het hoofdgeding hypothetisch zijn, omdat de vragen op een niet door de verwijzende rechter geverifieerde aanname berusten.

 

Mocht het Hof de zaak wel inhoudelijk behandelen, dan is de A-G is van mening dat het auteursrecht hier wordt gebruikt voor het nastreven van doelen (het beschermen van vertrouwelijke informatie) die niets met het auteursrecht te maken hebben. Szpunar geeft het hof dan in overweging om te oordelen dat een lidstaat zich niet kan beroepen op haar auteursrecht om te verhinderen dat vertrouwelijke documenten van die lidstaat worden meegedeeld aan het publiek in het kader van een debat over vraagstukken van algemeen belang. Deze uitleg staat er echter niet aan in de weg dat een lidstaat andere bepalingen van nationaal recht toepast, met name die inzake de bescherming van vertrouwelijke informatie, mits hij daarbij het Unierecht in acht neemt. 

 

Enkele citaten:

 

59. Wat ten eerste de bescherming van de band van de auteur met zijn werk betreft, moet worden opgemerkt dat de Bondsrepubliek Duitsland door middel van een soort juridische fictie weliswaar de houder van het auteursrecht op de betrokken documenten kan zijn, maar om overduidelijke redenen zeker niet de auteur ervan is. De werkelijke auteur of – waarschijnlijker – auteurs zijn volstrekt anoniem, aangezien de redactie van de documenten een continu proces is en de documenten, net als ieder andere officieel document, aan een hiërarchische controle worden onderworpen. Deze auteurs schrijven de documenten, of delen ervan, niet in het kader van een persoonlijke scheppende activiteit, maar als overheidsfunctionarissen of officieren in het kader van hun beroepsmatige verplichtingen.(32) Er is dus strikt genomen geen werkelijke auteur, in de zin van het auteursrecht, van die documenten en er kan dan ook geen sprake zijn van de bescherming van diens band met het werk.

 

60. Het is juist dat de morele rechten buiten de werkingssfeer van richtlijn 2001/29 blijven, zoals overweging 19 van die richtlijn bevestigt, en overigens ook buiten die van het Unierecht in het algemeen. Niettemin vinden zowel de morele als de vermogensrechtelijke auteursrechten hun oorsprong en rechtvaardiging in de speciale band die de auteur met zijn werk heeft. Zonder auteur is er dus geen sprake van – morele of vermogensrechtelijke – auteursrechten.

 

61. Wat ten tweede de economische exploitatie betreft, is vast komen te staan dat de Bondsrepubliek Duitsland de vordering in het hoofdgeding enkel heeft ingesteld om het vertrouwelijke karakter te beschermen van bepaalde als gevoelig beschouwde informatie, en niet van de betrokken documenten als geheel, aangezien er een UdÖ-versie van wordt gepubliceerd. Dit valt echter volstrekt buiten de doelen van het auteursrecht. Het auteursrecht wordt hier dus gebruikt voor het nastreven van doelen die niets met het auteursrecht te maken hebben.

 

Lees de conclusie hier.