A-G HvJEU over gelijktijdige vorderingen op grond van Uniemerken en nationale merken

03-05-2017 Print this page
B914931

Zaak C-231/16, Merck v Merck, Conclusie A-G M. Szpunar. Prejudiciële vragen Landesgericht Hamburg.

 

Merkenrecht. Procesrecht. Het gaat in deze zaak om uitleg van artikel 109(1) Uniemerkenverordening. Naar het oordeel van A-G Szpunar moet dit artikel zo worden uitgelegd dat twee bij verschillende Lidstaten aanhangig gemaakte inbreukzaken, waarbij de eerste ziet op een inbreuk op een nationaal merk in het gebied van een lidstaat en de tweede inbreuk op een Uniemerk in de gehele Unie, slechts gedeeltelijk samenvallen, voor zover ze het gebied van de betreffende lidstaat betreffen. De rechtbank voor het Uniemerk moet zich met betrekking tot het samenvallende deel ambtshalve niet-ontvankelijk verklaren, indien zij als tweede rechtbank wordt aangeroepen.

 

De A-G geeft het hof in overweging de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

 

"Article 109(1)(a) of Council Regulation No 207/2009 of 26 February 2009 on the EU trade mark must be interpreted as meaning that, where two actions for infringement are brought before courts of different Member States, the first on the basis of a national trade mark, concerning infringement within the territory of a Member State, and the second on the basis of an EU trade mark, concerning infringement in relation to the entire territory of the European Union, those actions coincide only partly, to the extent that they concern the territory of that Member State.

The EU trade mark court, where it is the second court seised, must of its own motion decline jurisdiction as regards the part of the action which concerns the territory common to both actions."

Lees hier meer.