A-G Wesseling-van Gent: hof had moeten motiveren waarom zij AIB/Novisem-maatstaf buiten IE-zaak heeft toegepast

27-03-2020 Print this page
B916005

Handhaving – Procesrecht. In deze zaak heeft Semtex een inzagevordering ingesteld tegen twee ex-werknemers op de grond dat deze ex-werknemers haar op onrechtmatige wijze beconcurreren, het in hun arbeidsovereenkomst met Semtex opgenomen nevenwerkzaamheden- en geheimhoudingsbeding hebben geschonden en inbreuk hebben gemaakt op de IE-rechten van Semtex. De rechtbank heeft de vorderingen van Semtex afgewezen en het hof heeft het vonnis bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de rechtsbetrekking onvoldoende aannemelijk was gemaakt. Het hof heeft getoetst op het in IE-zaken gehanteerde AIB/Novisem-criterium (IEPT20151113). In cassatie wordt geklaagd dat dit criterium niet mag worden toegepast voor zover de gestelde rechtsbetrekking een onrechtmatige daad is en voor zover Semtex zich op schendingen van bedingen in de arbeidsovereenkomst beroept.

 

A-G Wesseling-van Gent concludeert tot vernietiging van het cassatieberoep met verwijzing. Omdat noch in de aangehaalde rechtspraak, noch in de weergegeven literatuur bij de vraag of de AIB/Novisem-maatstaf zich buiten het IE-recht voor toepassing leent wordt stilgestaan had het hof moeten motiveren waarvan het toch van oordeel was dat deze maatstaf ook ten aanzien van de schendingen van de in de arbeidsovereenkomsten met [verweerster 1] en [verweerster 2] opgenomen nevenwerkzaamheden- en geheimhoudingsbedingen van toepassing is.

 

Enkele citaten:

 

2.36 Zoals in het juridisch kader is opgemerkt, houdt de AIB/Novisem-maatstaf in dat de eiser die zich voor zijn exhibitievordering op de voet van art. 1019a Rv in verbinding met art. 843a Rv op een rechtsbetrekking beroept die mede de grondslag voor het inzagerecht vormt, bij gemotiveerde betwisting, voldoende aannemelijk moet maken dat die rechtsbetrekking bestaat. Deze maatstaf leent zich, aldus het arrest Organik/Dow, voor toepassing op een rechtsbetrekking die voortvloeit uit het onrechtmatig verkrijgen en gebruiken van bedrijfsgeheimen, alhoewel de art. 1019 e.v. Rv daarop niet van toepassing zijn.

 

2.37 De Hoge Raad heeft nog niet verduidelijkt of de AIB/Novisem-maatstaf buiten het IE-recht kan worden toegepast op alle onrechtmatige daad-rechtsbetrekkingen. Het standpunt van de wetgever dienaangaande is evenmin bekend.

 

In de literatuur (van na het Organik/Dow-arrest) wordt er verschillend over gedacht. Samengevat zijn er voorstanders van toepassing van deze maatstaf in alle gevallen waarin moet worden vastgesteld of sprake is van een rechtsbetrekking in die zin van art. 843a Rv (zie Ekelmans en Sijmonsma). Daarnaast wordt verdedigd dat uit het Organik/Dow-arrest kan worden afgeleid dat de AIB/Novisem-maatstaf ook buiten het IE-recht geldt, maar alleen in gevallen die voldoende gelijkenis vertonen met gevallen waarop de regeling van art. 1019 e.v. Rv van toepassing is (zie Maas).

 

2.38 Een derde opvatting zou kunnen zijn dat het Organik/Dow-arrest het einde markeert aan de uitbreiding van de AIB/Novisem-maatstaf buiten het IE-recht, zodat toepassing van die maatstaf buiten het IE-recht alleen aan de orde is indien een rechtsbetrekking voortvloeit uit het onrechtmatig verkrijgen en gebruiken van bedrijfsgeheimen.

 

[…]

 

2.40 Noch in de aangehaalde rechtspraak, noch in de weergegeven literatuur wordt bij de vraag of de AIB/Novisem-maatstaf zich buiten het IE-recht voor toepassing leent, met zoveel woorden een onderscheid gemaakt tussen een rechtsbetrekking die voortvloeit uit onrechtmatige daad of uit overeenkomst. Sijmonsma en Ekelmans lijken – als ik hen goed heb begrepen – ervan uit te gaan dat het onderscheid daartussen geen enkele rol speelt bij de vraag of de AIB/Novisem-maatstaf ook buiten het IE-recht kan worden toegepast.

 

In ieder geval had het hof, nu (nog) niet duidelijk is of de AIB/Novisem-maatstaf zich leent voor (a) toepassing op alle onrechtmatige daadsbetrekkingen buiten het IE-recht of (b) dat voldoende gelijkenis met gevallen geregeld in art. 1019 e.v. Rv is vereist dan wel (c) genoemde maatstaf buiten het IE-recht bij alle mogelijke rechtsbetrekkingen geldt, (voldoende) inzicht dienen te geven in de gedachtegang op grond waarvan het toch van oordeel was dat deze maatstaf ook ten aanzien van de schendingen van de in de arbeidsovereenkomsten met [verweerster 1] en [verweerster 2] opgenomen nevenwerkzaamheden- en geheimhoudingsbedingen van toepassing is.

 

[…]

 

2.49 De reden waarom deze keuze inzichtelijk had moeten worden gemaakt is het gegeven dat de aan te leggen zwaardere maatstaf van voldoende aannemelijkheid van groot belang is voor de beoordeling van de inzagevorderingen. Dit blijkt m.i. ook uit hetgeen het hof in rov. 6.6.1 als slotsom overweegt:

 

“In deze procedure is duidelijk dat Semtex niet gelukkig is met het vertrek van [verweerster 1] en [verweerster 2] en met het feit dat zij een concurrerend bedrijf hebben opgezet. Semtex vermoedt dat [verweerster 1] en [verweerster 2] al tijdens hun dienstverband met Semtex bezig zijn geweest met het opzetten van een concurrerend bedrijf in kinderkleding. Dat vermoeden is, afgaande op de feiten en omstandigheden die Semtex heeft geschetst op het eerste gezicht, misschien voorstelbaar. (…)”

 

Uit deze rechtsoverweging zou kunnen worden afgeleid dat indien er een minder zware maatstaf zou zijn toegepast (‘voorstelbaar’) de vorderingen van Semtex wellicht wel hadden kunnen worden toegewezen. Subonderdeel Ib slaagt mitsdien eveneens in zoverre.

 

2.50 Indien Uw Raad oordeelt dat het hof een te strenge maatstaf heeft aangelegd en het geding, na vernietiging van het bestreden arrest, verwijst naar een ander hof, zullen de door Semtex aangevoerde feiten en omstandigheden moeten worden getoetst aan de hand van de ‘gewone’ maatstaf van aannemelijkheid.

 

De overige klachten van het cassatieberoep, die over de beoordeling van de feiten en omstandigheden gaan, behoeven in dat geval geen behandeling.

 

[…]”

 

Lees de conclusie hier.