AG legt (nieuwe?) inbreuktoets aan voor complexe auteursrechtelijke bescherming toegepaste kunst
12-05-2025 Print this page
Het louter ontbreken van een verschillende algemene indruk tussen de twee conflicterende voorwerpen kan niet als voldoende worden beschouwd om een dergelijke inbreuk vast te stellen. Hoewel een onafhankelijke gelijkaardige creatie geen inbreuk vormt op het auteursrecht, kan de enkele mogelijkheid van een dergelijke onafhankelijke creatie niet rechtvaardigen dat auteursrechtelijke bescherming wordt geweigerd indien is vastgesteld dat creatieve elementen van het beschermde werk zijn gereproduceerd.
Over de complexe auteursrechtelijke bescherming van toegepaste kunst, zoals designobjecten, die zich bevinden op het grensvlak tussen kunst en gebruiksvoorwerp. Twee recente rechterlijke uitspraken over de Hermès-handtassen en Birkenstock-sandalen illustreren de uiteenlopende benaderingen in Europa. Hoewel er aparte beschermingsvormen bestaan, blijft de vraag naar auteursrechtelijke bescherming relevant en leidt het gebrek aan duidelijke criteria tot rechtsonzekerheid. De AG benadrukt dat er geen strengere eisen mogen worden gesteld aan toegepaste kunst dan aan andere werken en dat de beoordeling van oorspronkelijkheid altijd een individuele en genuanceerde afweging vereist. De AG adviseert het Hof om te bevestigen dat voor auteursrechtelijke bescherming vereist is dat het voorwerp uitdrukking geeft aan de vrije, creatieve keuzes van de maker en dat bij inbreuk sprake moet zijn van herkenbare overname van creatieve elementen, niet louter van gelijkenis.
Zaak C-580/23 (Mio) - Zaak C-795/23 (Konektra)
In zaak C-580/23 Mio:
Het assortiment van verwerende partij Asplund omvat eettafels uit de Palais Royal-meubelserie (hierna: „Palais-tafels”, zie verwijzingsbeschikking voor afbeelding). Het assortiment van verzoekende partij Mio omvat eettafels uit de Cord-meubelserie (hierna: „Cord-tafels”). Asplund heeft een vordering ingesteld tegen Mio wegens inbreuk op het auteursrecht. In die zaak vorderdt Asplund onder meer het verbieden van de vervaardiging van de Cord-tafels, deze op de markt te brengen of te verkopen. Mio betwistte de door Asplund ingestelde vordering. Deze vordering is toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de Palais-tafels auteursrechtelijk beschermd waren. Hiertegen heeft Mio beroep ingesteld.
De zaak betreft voorwerpen van toegepaste kunst in de vorm van tafels. Een centrale vraag in deze zaak is of de Palais-tafels, als voorwerp van toegepaste kunst, auteursrecht genieten als artistieke werken en derhalve bescherming moeten genieten als werken in de zin van richtlijn 2001/29. Volgens de verwijzende rechter is onduidelijk hoe de rechtspraak van het Hof met betrekking tot de originaliteit van een werk moet worden geïnterpreteerd en toegepast, de wijze waarop deze concrete beoordeling moet worden uitgevoerd en welke factoren in aanmerking moeten worden genomen.
Bij de beoordeling van de originaliteit van een voorwerp kan worden ingegaan op het belang van het feit dat het voorwerp van toegepaste kunst bestaat uit elementen die in gangbare modellen voorkomen of dat het voorwerp voortbouwt en een eenvoudige variatie vormt op oudere bekende modellen. Naar het oordeel van de verwijzende rechter moet de doorslaggevende factor om auteursrechtelijke bescherming te verkrijgen veeleer zijn dat die ontwerpelementen zodanig werden gebruikt en gecombineerd dat het eindresultaat auteursrechtelijke bescherming als kunstwerk verdient. Wat betreft voorwerpen van toegepaste kunst is de ruimte voor artistieke creativiteit op basis van bekende ontwerpelementen echter vaak beperkter. Dienovereenkomstig kunnen eenvoudige variaties op reeds bekende modellen als uitgangspunt moeilijk uitdrukking geven aan het soort artistieke inspanning dat vereist is om het voorwerp bescherming als werk te verlenen. Bij een originaliteitsbeoordeling kan ook de vraag worden gesteld of het voor de beoordeling van belang is dat identieke of soortgelijke voorwerpen werden gecreëerd vóór of – onafhankelijk en zonder kennis van het voorwerp – na de creatie van het voorwerp in kwestie.
Op basis van de rechtspraak van het Hof zou men van mening kunnen zijn dat moet worden onderzocht of het werk herkenbaar is in het vermeend inbreukmakende voorwerp om te kunnen spreken van een inbreuk op het uitsluitende recht op het werk dat de auteur moet hebben op grond van de artikelen 2 tot en met 4 van richtlijn 2001/29/EG. Mocht dat het geval zijn, dan rijst de vraag hoe de beoordeling moet worden uitgevoerd en wat precies vereist is om het werk als herkenbaar te beschouwen in het vermeend inbreukmakende voorwerp. Als het onderzoek zich daarentegen niet moet toespitsen op de vraag of het werk herkenbaar is in het vermeend inbreukmakende voorwerp, rijst de vraag of moet worden onderzocht of het voorwerp al dan niet een andere algemene indruk wekt dan het werk, of waarop het onderzoek zich anders moet toespitsen. In deze context kan ook een vergelijking worden gemaakt met wat geldt in andere domeinen van het intellectuele-eigendomsrecht en de rechtspraak hierover. Uit deze arresten blijkt echter niet duidelijk of de uitspraken van het Hof betrekking hebben op het belang van de originaliteit voor de beschermingsomvang van het werk of een vaststelling inhouden dat auteursrechtelijk beschermde werken van verschillende aard op dezelfde wijze moeten worden beoordeeld en beschermd.
Een regeling waarbij de mate van originaliteit van belang is voor de beschermingsomvang lijkt naar het oordeel van de verwijzende rechter passend. Hoe origineler – of unieker en artistiek meer eigen – een werk is, hoe groter de beschermingsomvang van het werk zou moeten zijn.
In zaak C-795/23 Konektra
Verzoekende partij is een fabrikant van een modulair meubelsysteem ‘USM Haller’. De verwerende partij biedt vervangende en uitbreidende onderdelen voor dit meubelsysteem aan via een webwinkel. Deze onderdelen komen in vorm en kleur overeen met de oorspronkelijke componenten van verzoekende partij. Na een herinrichting van de webwinkel worden alle componenten die nodig zijn voor het monteren van het meubelsysteem aangeboden in de webshop. Verzoekende partij stelt dat USM Haller een auteursrechtelijk beschermd werk is van toegepaste kunst en dat verwerende partij met het aanbieden van alle onderdelen schending maakt op haar auteursrecht. Ze stelt dat er minstens sprake is van mededingingsrechtelijke ongeoorloofde namaak. Verzoekende partij vordert schadevergoeding en staking tot het verkopen van de producten van verwerende partij.
Volgens de verwijzende rechter blijkt het uit rechtspraak van het Hof dat het een uitzondering is om een werk zowel auteursrechtelijk als modelrechtelijk te beschermen. Een werk kan modelrechtelijk beschermd worden wanneer het onder de definitie van ‘model’ valt in de zin van richtlijn 2001/29. Hiervoor is vereist dat het werk oorspronkelijk is, wat betekent dat het de uitdrukking moet zijn van een eigen intellectuele schepping van de auteur. Het is aan de nationale rechter om vast te stellen of een ontwerper door de keuze van de verschijningsvorm van het werk zijn creatieve vermogen op originele wijze tot uitdrukking heeft gebracht door vrije en creatieve keuzen te maken. De verwijzende rechter twijfelt over de manier waarop, en in welke mate, de subjectieve visie van de maker op het scheppingsproces onderzocht dient te worden. Tevens twijfelt de verwijzende rechter tot op welk moment omstandigheden mee genomen mogen worden in het onderzoek naar originaliteit, bijvoorbeeld nog na het ontstaan van het ontwerp.
Gestelde vragen (Zaak C‑580/23):
1. Hoe moet in het kader van de beoordeling of een voorwerp van toegepaste kunst de ruime auteursrechtelijke bescherming als werk geniet in de zin van de artikelen 2 tot en met 4 van richtlijn 2001/29/EG, het onderzoek worden verricht of het voorwerp de persoonlijkheid van de auteur weerspiegelt door uitdrukking te geven aan zijn vrije en creatieve keuzen, en welke factoren moeten daarbij in aanmerking worden genomen? Moet met name het onderzoek van de originaliteit zich toespitsen op factoren die verband houden met het creatieve proces en op de uitleg door de auteur van de daadwerkelijke keuzen die hij bij het creëren van het voorwerp heeft gemaakt, dan wel op factoren die verband houden met het voorwerp zelf en het eindresultaat van het creatieve proces en op de vraag of het voorwerp zelf een artistiek effect weergeeft?
2. Wat is voor het antwoord op vraag 1 en de vraag of een voorwerp van toegepaste kunst de persoonlijkheid van de auteur weerspiegelt door uitdrukking te geven aan zijn vrije en creatieve keuzen, het belang van het feit dat
(a) het voorwerp bestaat uit elementen die voorkomen in gangbare modellen;
(b) het voorwerp voortbouwt en een variatie vormt op een ouder bekend model of een aanhoudende modellentrend;
(c) identieke of gelijkaardige voorwerpen gecreëerd werden vóór of – onafhankelijk en zonder kennis van het voorwerp van toegepaste kunst waarvoor aanspraak wordt gemaakt op bescherming als werk – na de creatie van het betrokken voorwerp?
3. Hoe moet de gelijkenis worden beoordeeld – en welke gelijkenis is vereist – bij het onderzoek of een vermeend inbreukmakend voorwerp van toegepaste kunst binnen de beschermingsomvang van een werk valt en inbreuk maakt op het uitsluitende recht op het werk dat op grond van de artikelen 2 tot en met 4 van richtlijn 2001/29/EG aan de auteur moet worden verleend? Moet in dit verband het onderzoek zich toespitsen op de vraag of het werk herkenbaar is in het vermeend inbreukmakende voorwerp of op de vraag of het vermeend inbreukmakende voorwerp dezelfde algemene indruk wekt als het werk, of op wat anders moet het onderzoek zich toespitsen?
4. Voor het antwoord op vraag 3 en de vraag of een vermeend inbreukmakend voorwerp van toegepaste kunst binnen de beschermingsomvang van een werk valt en inbreuk maakt op het uitsluitende recht op het werk, wat is het belang van
(a) de mate van originaliteit van het werk voor de beschermingsomvang van het werk;
(b) het feit dat het werk en het vermeend inbreukmakende voorwerp van toegepaste kunt bestaan uit elementen die voorkomen in gangbare modellen of voortbouwen en variaties vormen op oudere bekende modellen of een aanhoudende modellentrend;
(c) het feit dat ander identieke of gelijkaardige voorwerpen werden gecreëerd vóór of – onafhankelijk en zonder kennis van het werk – na de creatie van het werk?
Zaak C‑795/23
1) Bestaat er bij werken van toegepaste kunst tussen de modelrechtelijke en auteursrechtelijke bescherming een regel-uitzondering-relatie in die zin, dat bij het auteursrechtelijk onderzoek van de oorspronkelijkheid van deze werken hogere eisen moeten worden gesteld aan de vrije en creatieve keuzen van de maker dan bij andere soorten werken?
2) Moet bij het auteursrechtelijk onderzoek van de oorspronkelijkheid (mede) worden uitgegaan van de subjectieve visie van de maker op het scheppingsproces, en moeten met name de vrije en creatieve keuzen bewust door hem worden gemaakt om te kunnen worden beschouwd als vrije en creatieve keuzen in de zin van de rechtspraak van het [Hof]?
3) Indien, in het kader van het onderzoek van de oorspronkelijkheid, beslissend is of en in welke mate in het werk de artistieke schepping objectief tot uitdrukking is gekomen: kunnen bij dit onderzoek ook omstandigheden in aanmerking worden genomen die zich hebben voorgedaan na de voor de beoordeling van de oorspronkelijkheid relevante datum van het ontstaan van het ontwerp, zoals de presentatie ervan in kunsttentoonstellingen of musea of de erkenning ervan in vakkringen?
Conclusie AG:
1) In het recht van de Unie bestaat er geen regel-uitzondering-relatie tussen modelrechtelijke en auteursrechtelijke bescherming waardoor bij het onderzoek van de oorspronkelijkheid van werken van toegepaste kunst hogere eisen moeten worden gehanteerd dan bij andere soorten werken.
2) Artikel 2, onder a), artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1, van [InfoSoc-richtlijn] moeten aldus worden uitgelegd dat onder een werk in de zin van deze bepalingen een voorwerp wordt verstaan dat de persoonlijkheid van de auteur ervan weerspiegelt doordat het uitdrukking geeft aan de vrije en creatieve keuzen van die auteur (oorspronkelijk voorwerp). Keuzen die zijn ingegeven door verschillende beperkingen waaraan de auteur gebonden is tijdens het creëren van het betrokken voorwerp, alsook keuzen die weliswaar vrij zijn maar niet het persoonlijk stempel van de auteur dragen en zo een uniek aspect toevoegen aan het voorwerp, zijn geen creatieve keuzen. Met name de mogelijkheid om tijdens het scheppingsproces vrije keuzen te maken, leidt niet tot een vermoeden van creatieve keuzen. Omstandigheden zoals de bedoeling van de auteur tijdens het scheppingsproces, zijn inspiratiebronnen en het gebruik van gangbare modellen, de waarschijnlijkheid dat onafhankelijk van het betrokken voorwerp een gelijkaardig voorwerp wordt gemaakt en de erkenning van het voorwerp in vakkringen kunnen in overweging worden genomen bij de beoordeling van de oorspronkelijkheid van het betrokken voorwerp. Deze omstandigheden zijn echter geenszins doorslaggevend. De rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt moet zich er zelf van vergewissen dat hij te maken heeft met een oorspronkelijk voorwerp om te kunnen verklaren dat dit voorwerp auteursrechtelijke bescherming geniet.
3) Artikel 2, onder a), artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 moeten aldus worden uitgelegd dat de rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, om een inbreuk op het auteursrecht vast te stellen, moet bepalen of creatieve elementen van het beschermde werk op een herkenbare manier zijn overgenomen in het vermeend inbreukmakende voorwerp. Het louter ontbreken van een verschillende algemene indruk tussen de twee conflicterende voorwerpen kan niet als voldoende worden beschouwd om een dergelijke inbreuk vast te stellen. Het begrip ‚mate van oorspronkelijkheid’ van het beschermde werk is voor deze beoordeling niet relevant. Hoewel een onafhankelijke gelijkaardige creatie geen inbreuk vormt op het auteursrecht, kan de enkele mogelijkheid van een dergelijke onafhankelijke creatie niet rechtvaardigen dat auteursrechtelijke bescherming wordt geweigerd indien is vastgesteld dat creatieve elementen van het beschermde werk zijn gereproduceerd.”