Anders dan op het schoolplein

05-07-2011 Print this page

B9 9880. Vzr. Rechtbank Maastricht, 27 juni 2011, KG ZA 11-257,  V. tegen H.

‘Klaagsite’ over advocaat wederpartij. Onrechtmatige publicatie. Domeinnaam. In 2006 en 2010 heeft eiser i.c. V. voor cliënten een procedure gevoerd tegen (het bedrijf van) de echtgenote van gedaagde i.c. H.  H. heeft daarop een zogenaamde klaagwebsite ('sucksite') opgezet en via Google Adwords advertenties ingezet om de gebruikers van Google te wijzen op de door hem opgezette website. “H. (in persoon verschenen) heeft opvattingen van negatieve aard ten aanzien van de werkwijze van V.(als rechtshelper die de vorderingen had ingesteld) en heeft deze ter zitting niet onder stoelen of banken gestoken dat hij (tenminste: mede) het doel voor ogen om de praktijk van V. schade toe te brengen.

De Rechtbank Maastricht wijst de vorderingen van V. grotendeels toe. “In het recht geldt, anders dan op het schoolplein, niet de ongeschreven regel ‘hij is begonnen dus nu mag ik hem - nog harder – terugpakken’. De voorzieningenrechter dient een belangenafweging te maken met inachtneming van de relevante omstandigheden van het geval, en doet dit als volgt:  (…) Het gaat niet om ernstige misstanden die publiekelijk aan de kaak (moeten kunnen) worden gesteld. Het gaat meer om "klein leed" dat partijen en hun raadslieden elkaar in procedures nu eenmaal plegen aan te doen. (…) de schade die aan V. wordt toegebracht, [is] in elk geval in potentie, groot. (…) Onder deze omstandigheden, derhalve ook en met name gelet op de - tenminste: bijkomende - intentie en verwachting van H. om V. schade te berokkenen, is de website onrechtmatig te achten en dient deze nu en voor de toekomst te worden verboden.” Verwijdering inhoud website, verbod gebuik (bedrijfs)naam in domeinnaam, staken adwordscampagne. De vorderingen m.b.t. toekomstige uitlatingen, de onvindbaarheid via zoekmachines en de overdracht van de domeinnaam worden wel afgewezen.

4.3. Bij de vraag of een publicatie - en als zodanig mag de website zonder meer worden beschouwd - in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid staan in beginsel twee, ieder voor zich hoogwaardige maatschappelijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het - door H. gestelde - belang dat niet door gebrek aan bekendheid bij het publiek een misstand die de samenleving raakt (de werkwijze van V.) kan blijven bestaan, en aan de andere kant het - door V. gestelde - belang dat hij en zijn bedrijf niet worden blootgesteld aan lichtvaardige en (potentieel) schadelijke verdachtmakingen.

4.4. H. openbaart niet slechts feiten over V., maar verbindt daar een waardeoordeel aan (misleiden, liegen, intimideren, dreigen, domme fouten, stalken), en hij noemt daar zijn website zelfs naar. Het antwoord op de vraag of dit openbaar maken van een negatiefwaardeoordeel onrechtmatig is, is - anders dan H. meent, niet afhankelijk van een oordeel over de juistheid van de eraan ten grondslag gelegde feiten maar van de omstandigheden van het geval. In het midden kan dus blijven in hoeverre de aantijgingen van H. aan V. feitelijk juist zijn. In het midden kan ook blijven of V. de publicatie van H. als het ware over zichzelf heeft afgeroepen, door de wijze waarop hij zich over het bedrijf van de echtgenote van H. heeft uitgelaten. In het recht geldt, anders dan op het schoolplein, niet de ongeschreven regel "hij is begonnen dus nu mag ik hem - nog harder - terugpakken". De voorzieningenrechter  dient een belangenafweging te maken met inachtneming van de relevante omstandigheden van het geval, en doet dit als volgt.

4.5. Enerzijds weegt het maatschappelijk belang dat H. zegt na te streven - derden ervoor behoeden het slachtoffer te worden van de leugens en intimidaties van V. - niet zwaar. Het gaat niet om ernstige misstanden die publiekelijk aan de kaak (moeten kunnen) worden gesteld. Het gaat meer om "klein leed" dat partijen en hun raadslieden elkaar in procedures nu eenmaal - niet per se met die bedoeling maar in het veronderstelde belang van hun opdrachtgevers of van hun eigen praktijk - plegen aan te doen. Anderzijds is de schade die aan V. wordt toegebracht, in elk geval in potentie, groot: aantasting van de goede naam en verlies van cliënten. H. erkent dat hij die bedoeling ook heeft: hij vindt schade voor V. - zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard - op zijn minst "mooi meegenomen". Hij lijkt zich daarover te verheugen en er - zoals uit de laatste productie van V. en de uitlatingen van H. ter terechtzitting blijkt - ook de hand in te (zullen) hebben dat de website, mocht deze website in Nederland worden verboden, vanuit het buitenland door derden wordt voortgezet. Onder deze omstandigheden, derhalve ook en met name gelet op de - tenminste: bijkomende - intentie en verwachting van H. om V. schade te berokkenen, is de website onrechtmatig te achten en dient deze nu en voor de toekomst te worden verboden.

4.6. De vorderingen van V. sub 1 en 3 zullen - gelet op het vorenstaande - dan ook worden toegewezen als hierna in het dictum te vermelden, met dien verstande dat het gedeelte van de vordering sub 1 "in zoverre dat beide op geen enkele wijze meer via welke zoekopdracht dan ook op het internet zijn terug te vinden" zal worden afgewezen, nu niet aannemelijk is dat H. dit kan bewerkstelligen.

4.7. De vordering sub 2 zal worden afgewezen nu deze vordering naar het oordeel van de voorzieningenrechter te vaag en ook te verstrekkend is. Toewijzing van deze vordering zou H. te zeer beletten om in de toekomst uitlatingen over V. te doen van de juistheid en (on)rechtmatigheid thans niet vallen te beoordelen.

4.8. Ook de vordering sub 4 zal worden afgewezen nu deze vordering (en zijn belang daarbij) ter terechtzitting door of namens V. in het geheel niet is toegelicht, terwijl voorshands niet valt in te zien waaraan V. een recht op overdracht om niet van de domeinnaam kan ontlenen, en waaruit de verplichting van H. om die overdracht te verrichten voortvloeit.

Lees het vonnis hier.