Antwoord op Kamervragen over uitspraak Hof Den Haag over het Europees Octrooibureau

28-04-2015 Print this page
B913728

Vragen van de leden Kerstens en Maij (beiden PvdA) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de uitspraak van het gerechtshof van Den Haag over het Europese Octrooibureau (ingezonden 27 februari 2015, nr. 2015Z03533).

"Vraag: 3

Is het waar dat het Europees Octrooibureau weigert de omstreden maatregelen terug te draaien in lijn met de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag? Zo ja, welke redenen liggen hieraan ten grondslag?

 

Antwoord: 3

Buiten de berichtgeving in de media – bijvoorbeeld het interview van president Batistelli van de Europese Octrooi Organisatie (EOO) in de NRC van 21 maart jongstleden – kunnen wij u niet informeren over de interne afwegingen die gemaakt zijn binnen de EOO of over de motivering van haar houding tegenover de uitspraak van het Gerechtshof.

 

Vraag: 4

Is het waar dat u niet bereid bent handhavend op te treden in deze zoals gebruikelijk is in Nederland na een gerechtelijke uitspraak en dat u gerechtsdeurwaarders bevolen heeft het vonnis niet ten uitvoer te brengen? Zo ja, kunt u uw houding in deze toelichten? Zo ja, op grond van welke bevoegdheid kunt u bevelen een vonnis niet uit te voeren? Hoe vaak hebt u de afgelopen vijf jaar gebruik gemaakt van die bevoegdheid?

 

Antwoord: 4

Artikel 3a van de Gerechtsdeurwaarderswet verplicht de gerechtsdeurwaarder de Minister van Veiligheid en Justitie in kennis te stellen van het voornemen tot tenuitvoerlegging van een vonnis, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat deze handeling mogelijk in strijd is met volkenrechtelijke verplichtingen. De Minister van Veiligheid en Justitie kan vervolgens de gerechtsdeurwaarder aanzeggen dat tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd is met volkenrechtelijke verplichtingen van het Koninkrijk. Een dergelijke aanzegging heeft tot gevolg dat de gerechtsdeurwaarder niet bevoegd is tot het verrichten van de ambtshandeling die hij tot opdracht heeft gekregen.

 

Op grond van artikelen 1 en 3 van het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb 1976, 101) zijn de terreinen van de EOO, waaronder de gebouwen van het EOB, onschendbaar en mogen zij niet betreden worden door de autoriteiten van het gastland zonder toestemming van de president van de EOO. Dit betekent dat de tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd zou zijn met volkenrechtelijke verplichtingen van het Koninkrijk en dat de Minister van Veiligheid en Justitie een aanzegging heeft gedaan.

 

Sinds januari 2010 is veertien maal gebruik gemaakt van de aanzeggingsbevoegdheid ex artikel 3a van Gerechtsdeurwaarderswet.

 

Vraag: 5

Kunt u aangeven op welke regelgeving of verdragen u zich beroept bij uw beslissing teneinde de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag niet ten uitvoer te brengen? Wat is uw reactie op de stelling dat u bestaande wetgeving in deze conservatief interpreteert? Heeft u een meer dynamische toepassing overwogen? Zo nee, waarom niet?

 

Antwoord: 5

Zie ook het antwoord op vraag 4. Er is geen sprake van een keuze tussen een dynamische of een conservatieve interpretatie: uit het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb 1976, 101) volgt dat de onschendbaarheid van het EOB, als orgaan van de EOO, absoluut is en er geen discretionaire bevoegdheid is. Het gaat hier om absolute immuniteit van executie. Hoewel de immuniteit van jurisdictie de laatste jaren minder absoluut wordt toegepast, met name ten aanzien van staatsimmuniteit en in mindere mate ten aanzien van immuniteit van internationale organisaties, is een dergelijke verandering niet waarneembaar ten aanzien van de immuniteit van executie. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft dit bevestigd in een uitspraak van 6 januari 2015. Ofschoon het Protocol met betrekking tot de EOO uit 1976 stamt, zijn gelijke bepalingen die organisaties absolute immuniteit van executie verlenen te vinden in de zetelovereenkomsten met alle in Nederland gevestigde internationale organisaties."


Vragen van de leden Van Nispen en Ulenbelt (beiden SP) aan de ministers van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het niet respecteren van de rechten van vakbonden (ingezonden 2 maart 2015, nr. 2015Z03619)


"Vraag: 4

Betekent dit dat een duidelijke uitspraak zoals die van het gerechtshof vorige week geen enkele consequentie heeft? Vindt u dit geen onwenselijke situatie?

 

Antwoord: 4

Voor zover immuniteiten zich hier niet tegen verzetten, zal de uitspraak van het gerechtshof gerespecteerd moeten worden door partijen bij het geschil, tenzij een van de partijen in cassatie gaat. De toekenning van immuniteiten aan internationale organisaties is verankerd in het internationale recht en zorgt ervoor dat de internationale organisatie niet belemmerd wordt in haar functioneren door onderwerping aan de rechtsmacht van de zetelstaat.

 

Bij vrijwel alle in Nederland gevestigde internationale organisaties leidt dit niet tot problemen en worden conflicten via interne klachtenprocedures dan wel in goed overleg met de zetelstaat opgelost. Dat er problemen zijn bij het EOB is uitzonderlijk. [...]

Vraag: 6

Hoe ver gaat volgens u de onschendbaarheid en de immuniteit die een internationale organisatie kan hebben precies?

 

Antwoord: 6

De reikwijdte van immuniteiten en onschendbaarheid van internationale organisaties is vastgelegd in het (zetel)verdrag tussen de internationale organisatie en de zetelstaat. Dit kan per internationale organisatie verschillen en hangt af van de precieze bepalingen in het relevante verdrag. In vrijwel alle gevallen geniet een internationale organisatie immuniteit en heeft de rechter van de zetelstaat in beginsel geen rechtsmacht. Internationale organisaties voorzien meestal in een interne rechtsgang als alternatief voor toegang tot de rechter van de zetelstaat. Zoals door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) erkend, is het respecteren van de immuniteit van een internationale organisatie niet in strijd met de mensenrechten zolang een organisatie via deze interne procedure ‘reasonable alternative means’ biedt. Alleen wanneer de bescherming van in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde rechten  ‘manifestly deficient’ is, zal immuniteit van jurisdictie van de internationale organisatie moeten wijken om te voorzien in een rechtsgang voor de klager(s). Dit leidt echter hooguit tot het opheffen van immuniteit van jurisdictie en niet tot het opheffen van immuniteit van executie. Zoals het EHRM zelf aangegeven heeft, is van enige versoepeling ten aanzien van de immuniteit van executie van internationale organisaties geen sprake (Klausecker v. Germany). [...]

 

Vraag: 8

Deelt u de opvatting dat de regels omtrent onschendbaarheid en immuniteit nooit zo bedoeld kunnen zijn om ongestraft rechten te schenden en vakbonden monddood te maken?

 

Antwoord: 8

Immuniteiten hebben inderdaad niet dat doel en evenmin dat effect. Daarnaast kan handhaving van verplichtingen van internationale organisaties weliswaar niet geschieden via de nationale rechter van de zetelstaat, maar dat laat onverlet dat internationale organisaties ook verplichtingen hebben en dat het respect van de organisatie voor deze regels op andere manieren gehandhaafd kan worden. De in vraag 6 genoemde interne rechtsgang speelt hierbij een belangrijke rol, evenals de dialoog tussen de lidstaten van de organisatie en de organisatie in de Beheersraad. [...]

 

Vraag: 10

Hoe wordt voorkomen dat een internationale organisatie die immuniteit geniet kan doen en laten wat zij wil? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het personeel en de vakbonden niet vogelvrij zijn verklaard?

 

Antwoord: 10

Over het algemeen houden Internationale Organisaties in Nederland zich aan de Nederlandse wet- en regelgeving voor zover deze van toepassing is op de internationale organisatie. Daarnaast kennen internationale organisaties een interne rechtsgang voor het behandelen van klachten. Het is mogelijk voor lidstaten van Internationale Organisaties en zetelstaten om in dialoog of eventueel via de Beheersraad eventuele problemen ten aanzien van de naleving van regels aan de orde te stellen. Het beeld dat internationale organisaties zouden kunnen doen en laten wat zij willen, is dus niet juist. Nederland zal, samen met andere betrokken landen, de kwestie aan de orde stellen in de Beheersraad van het Europees Octrooi Verdrag. Voorts zal Nederland, als zetelstaat van deze vestiging van het EOB, in dialoog met het EOB aandringen op een oplossing van het conflict tussen werknemers en het management van het EOB."

Lees hier meer. Zie ook IEPT20150217, Hof Den Haag, VEOB en SUEPO v Octrooiorganisatie