Beantwoording kamervragen over NOS-bericht "Ruzie met de universiteit over een briljant idee"

18-02-2020 Print this page
B915966

Vragen van het lid Wiersma (VVD) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het artikel «Ruzie met de universiteit over een briljant idee» (ingezonden 7 januari 2020).Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 31 januari 2020).

 

Voor het bericht voerden journalisten Anne de Blok en Jeanine Duijst meer dan 70 gesprekken met studenten en andere betrokkenen van de technische universiteiten. In deze gesprekken kwam naar voren dat studenten soms maanden tot jaren met hun universiteit onderhandelen over contracten rondom hun uitvinding. Een aantal van die studenten gaf de moed zelfs op en haakte af, waardoor de technische uitvinding niet op de markt kwam. Dit is ook een probleem voor de universiteiten omdat zij een plicht hebben om ideeën naar de markt te brengen, zodat publiek gefinancierde kennis voor iedereen nuttig is.

Lees het volledige bericht  hier.


"Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Ruzie met de universiteit over een briljant idee»?1 Herkent u het beeld dat technische studenten te maken krijgen met «keiharde onderhandelingen, contracten onder druk tekenen of aandelen moeten afstaan»?

 

Antwoord 1
Ja, het artikel en het beeld dat erin wordt geschetst, is mij bekend.

 

Vraag 2
Hoeveel onderhandelingen en rechtszaken vinden er plaats tussen universiteiten en studenten over intellectueel eigendom? Hoeveel van deze onderhandelingen eindigen in het afhaken van de student? Wat is er in die gevallen gebeurd met het intellectueel eigendom? Zijn er door deze rechtszaken innovatieve uitvindingen op de plank blijven liggen? Hoeveel juridische kosten zijn de universiteiten jaarlijks kwijt aan procedures tegen studenten over intellectueel eigendom?

 

Antwoord 2
De VSNU heeft mij op basis van informatie van de knowledge transfer offices van de universiteiten en umc’s aangegeven dat over de afgelopen tien jaar één rechtszaak bekend is tussen een universiteit (TU Delft) en een student2. Deze rechtszaak betrof een geschil rond de uitleg van een vaststellingsovereenkomst die over intellectueel eigendom ging. De zaak is gestart door een student. De rechter heeft de student in het ongelijk gesteld. De inventarisatie bij de knowledge transfer offices geeft aan dat er in de afgelopen tien jaar in totaal ongeveer dertig serieuze onderhandelingen tussen universiteiten en umc’s met studenten hebben plaatsgevonden. Veelal had in deze gevallen de student geen expertise, tijd of geld om intellectueel eigendom te beschermen. De universiteit of het umc heeft aangeboden om de octrooi-aanvraag te financieren of te organiseren. De onderhandelingen gingen over de voorwaarden hiervoor. In vijftien gevallen is geen onderhandelingsresultaat bereikt; in die gevallen bleef het intellectueel eigendom van de student en ging deze zelfstandig verder als ondernemer. Er zijn geen gevallen bekend waar er door rechtszaken innovatieve uitvindingen op de plank zijn blijven liggen. Universiteiten en umc’s maken geen kosten voor door universiteiten gestarte procedures tegen studenten over intellectueel eigendom.

 

Vraag 3
Hoeveel en welke onderwijsinstellingen voeren rechtszaken tegen eigen studenten over intellectueel eigendom? Welke stappen heeft u al genomen om problemen buiten de rechtszaal op te lossen?

 

Antwoord 3
De VSNU heeft mij aangegeven dat universiteiten in de laatste tien jaar geen rechtszaken tegen eigen studenten over intellectueel eigendom zijn gestart. Voor het antwoord op de vraag welke stappen ik heb ondernomen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.

 

Vraag 4
Bent u het eens met de constatering van DutchSE, de belangenorganisatie van ondernemende studenten, dat de huidige wetgeving nog te onduidelijk is als het gaat om intellectueel eigendom tussen universiteit en student? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?

 

Antwoord 4
Volgens het kabinet is de huidige wetgeving niet te onduidelijk. Het uitgangspunt van de Rijksoctrooiwet is dat de persoon die een uitvinding heeft gedaan, ook degene is aan wie de aanspraak op de daaruit voortvloeiende octrooirechten toekomt: ownership follows inventorship. In artikel 12 van de Rijksoctrooiwet worden enkele uitzonderingen hierop benoemd, waaronder de situaties dat iemand de uitvinding doet in dienstverband, in dienst is van een universiteit, of werkzaamheden in het kader van een opleiding (bijvoorbeeld een stage of traineeship) doet. In deze situaties komt de aanspraak op het octrooi toe aan de werkgever. Het auteursrecht kent een vergelijkbare regeling van hoofdregel met uitzonderingen. Op grond van artikel 1 van de Auteurswet is het auteursrecht het uitsluitend recht van de maker van een werk. Op grond van artikel 6 van die wet wordt, indien het werk tot stand is gebracht naar het ontwerp van een ander, en onder diens leiding en toezicht, die ander als de maker van het werk aangemerkt. In de literatuur wordt aangenomen dat laatstgenoemde bepaling doorgaans niet van toepassing is op de verhouding tussen de schrijver van een scriptie en de docent noch op de verhouding tussen de promovendus en de promotor. Ook de Auteurswet (artikel 7) kent een regeling voor het zogeheten werkgeversauteursrecht. De werkgever wordt als maker aangemerkt, tenzij werkgever en werknemer anders zijn overeengekomen. In het kader van studentenwerkzaamheden of stagewerkzaamheden kunnen ook in dat verband door studenten gedane uitvindingen of vervaardigde werken onder deze regeling vallen.

Daarmee kennen de huidige wettelijke regelingen een duidelijke hoofdregel en uitzonderingen daarop, waarmee partijen goed in staat zijn om hier eigen afspraken over te maken. Het is van groot belang dat partijen gebruik maken van deze ruimte door van te voren keuzes te maken over hoe ze met intellectueel eigendom willen omgaan in de specifieke situaties die voor hen gelden. Het richtsnoer als bedoeld in het antwoord op vraag 9 kan richting geven voor bedoelde afspraken."

 

Lees het volledige kamerstuk hier.