Beslag bij een dreigende octrooi-inbreuk in Duitsland

23-05-2012 Print this page

B9 11254. Rechtbank Amsterdam, 21 mei 2012, KG ZA 12-574, VAT Logistics, Neo en ZAMR tegen Rhodia Chimie (met dank aan Marc van Wijngaarden en Evelyn Tjon-En-Fa, Bird & Bird).

"Denkbaar is dat de aangehaalde passage uit de Memorie van toelichting zo moet worden begrepen dat hiermee niet is beoogd een uitbreiding van de werkingssfeer van art. 1019 Rv tot rechten die volgens buitenlands recht in het buitenland ontstaan."

Octrooirecht, althans, procesrechtelijk tussenvonnis met (buitenlandse) octrooien als leidend voorwerp. Het beslag en de vordering tot inzage m.b.t. tot de gestelde inbreuk op buitenlandse octrooien van Rhodia op het gebied van op ‘zeldzame aarde gebaseerde formuleringen voor het gebruik in autokatalysatoren’ werd door het Amsterdamse hof op 24 april 2012 (B9 11151) toegestaan en toegewezen. In onderhavige zaak stellen VAT c.s. dat de tenuitvoerlegging van het arrest dient te worden geschorst totdat er in cassatie is beslist. 

Onduidelijkheid over de juistheid van de uitleg door het hof van art. 1019 Rv en de Handhavingsrichtlijn, kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een (juridische) misslag, maar het verzoek tot schorsing wordt door de voorzieningenrechter toch gehonoreerd, omdat het verleende beslagverlof te ruim is. De overwegingen van de voorziengenrechter over de interpretatie van 1019 Rv en de Handhavingsrichtlijn zijn op zijn minst interessant:

Reikwijdte art. 1019 e.v. Rv: 4.5. Vat c.s. kan worden toegegeven dat ook een andere uitleg dan die door het hof is gekozen denkbaar is, te weten dat 'nationale recht' hier moet worden begrepen als 'Nederlands recht'. Denkbaar is dat de aangehaalde passage uit de Memorie van toelichting zo moet worden begrepen dat hiermee niet is beoogd een uitbreiding van de werkingssfeer van art. 1019 R v tot rechten die volgens buitenlands recht in het buitenland ontstaan, maar dat is bedoeld uit te leggen waarom de genoemde internationale verdragen niet in artikel 1019 Rv behoeven te worden genoemd. Dat die interpretatie ook mogelijk is en wellicht zelfs beter verdedigbaar brengt evenwel nog niet mee dat hier sprake is van een zo duidelijk onjuiste interpretatie door het hof dat sprake is van een kennelijke juridische misslag. In dit executiegeschil kan gegeven het gesloten systeem van rechtsmiddelen geen uitspraak worden gedaan over de juistheid van een van beide interpretaties; hierover zal de Hoge Raad moeten oordelen.

Strekking Handhavingsrichtlijn: 4.6. Het hof heeft zijn uitleg tevens gebaseerd op de brede strekking van de Handhavingsrichtlijn.

4.7. VAT c.s. heeft gewezen op artikel 4 van genoemde Richtlijn (met het opschrift: Personen bevoegd tot het verzoeken van de toepassing van maatregelen, procedures en rechtsmiddelen) dat bepaalt:

"1. De lidstaten zulllen als personen die bevoegd zijn om de toepassing van de in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen te verzoeken, erkennen: a) houders  van intellectuele-eigendomsrechten, overeenkomstig de bepalingen van het toepasselijk recht. ( ... )"

Hierbij rijst even wet een probleem van uitleg, nu niet duidelijk is of hierbij onder het "toepasselijk recht" (onder a) alllen wordt bedoeld het in de betrokken lidstaat geldende nationale recht of dat hiermee ook bedoeld zou kunnen zijn het nationale recht van andere lidstaten. Die uitleg is in het bijzonder onduidelijk in de situatie die zich hier voordoet, waarin intellectuele eigendomsrechten slechts in een deel van de lidstaten ontstaan (in het onderhavige geval: wei octrooien in o.a. Duitsland, niet in o.a. Nederland). De voorzieningenrechter acht het zeer wei denkbaar dat de Hoge Raad over de juiste uitleg van (o.a.) de Handhavingsrichtlijn vragen aan het Hof van Justitie zal willen stellen en verwijst daarbij tevens naar hetgeen de voorzieningenrechter in het beslagverlof heeft overwogen, aangehaald hiervoor onder 2.5."

Naar oordeel van de voorzieningenrechter is er wel sprake van een feitelijke of juridische misslag waar de omvang van het beslag betreft. Het hof heeft naar mening van de rechtbank toestemming  gegeven voor een te ruim beslag, waardoor de beslagen monsters en documenten ook “bijvangst” zouden kunnen omvatten waar Rhodia geen rechtmatig belang bij heeft (art. 843a Rv).

4.20. Indien het hof zich wei heeft gerealiseerd dat van die 'bijvangst' sprake zou kunnen zijn, maar niettemin heeft geoordeeld dat ook met betrekking tot die bijvangst een inzagerecht bestaat, is sprake van een juridische misslag. Met betrekking tot de monsters hadden immers in ieder geval zodanige maatregelen getroffen kunnen en moeten worden dat de samenstelling van een monster- gezien het vertrouwelijke karakter daarvan - niet aan Rhodia ter kennis zou kunnen komen en dat alleen ten aanzien van de monsters zou worden vastgesteld of deze al dan niet inbreuk maken op de gestelde octrooien. Ten aanzien van de documenten hadden zodanige maatregelen moeten worden getroffen dat deze niet aan Rhodia ter beschikking zouden komen, voordat ook duidelijk zou zijn dat het product waarop zij betrekking hebben inbreukmakend is.

4.21. Daarbij komt dat het hof de relevantie van het materiaal niet zelf beoordeeld lijkt te hebben, maar slechts verwijst naar de beoordeling van de deurwaarder en DigiJuris. Aldus heeft het hof kennelijk de volgens art. 843a Rv vereiste beoordeling van de rechtmatigheid van het belang van Rhodia niet zelf gemaakt.

De voorzieningenrechter schorst het beslag totdat in cassatie is beslist.

Lees het (tussen)vonnis hier.