Beslissing van de wrakingskamer in BREIN/KPN c.s.

10-04-2012 Print this page

B9 11068. Wrakingskamer van de Rechtbank ’s-Gravenhage, 6 april 2012, KG ZA 12-156, T-Mobile, Tele2 & KPN tegen Stichting BREIN.

Auteursrecht. Afwijzende beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag m.b.t. het naar aanleiding van de geruchtmakende Brein/Ziggo-zaak door Brein tegen verzoeksters i.c. (KPN c.s.)  aanhangig gemaakte kort geding (zitting 19 april a.s., eerdere berichten o.a. hier). Verzoeksters hebben, samengevat, aangevoerd dat de vrees dat voorzieningenrechter mr. P.H. Blok vooringenomen is, objectief gerechtvaardigd is, “aangezien hij, als voorzitter nog wel, deel uitmaakte van de meervoudige kamer die vonnis heeft gewezen in de genoemde bodemzaak van Stichting Brein tegen Ziggo en XS4all.”

De wrakingskamer (mrs. Du Pon, Van Ham en Aarts) wijst het verzoek tot wraking af: ”5. (…) uitgangspunt dient  te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

Van een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid is geen sprake. Vooropgesteld dient te worden dat verzoeksters geen partij waren in de bodemzaak waarnaar zij verwijzen, zodat reeds daarom niet valt in te zien dat de vrees voor vooringenomenheid jegens hen objectief gerechtvaardigd is. Dat de partijen in de bodemzaak en het kort geding vergelijkbaar zijn, en dat de vorderingen in kort geding inhoudelijk overeenkomen met die waarop in de hoofdzaak is beslist, zoals verzoeksters stellen, maakt dat oordeel niet anders: uitgangspunt is dat de voorzieningenrechter het kort geding op de eigen merites zal beoordelen.

Daarbij komt dat het uit een oogpunt van organisatie van de rechtspraak binnen een gerecht niet acceptabel is dat een rechter niet over een zaak zou kunnen oordelen die - ook als het niet om dezelfde partijen gaat - feitelijk of juridisch enige overeenkomst vertoont met een eerder door hem gewezen zaak.

Ten slotte valt niet in te zien hoe de gestelde publieke belangstelling voor het kort geding tot een andersluidend oordeel zou nopen.

Lees de beslissing hier. Eerdere uitpsraken en berichten m.b.t. Brein/Ziggo hier.