Cassatie van een executiegeschil

13-04-2012 Print this page

B9 11091. Hoge Raad, 13 april 2012, LJN: BV8218, Happy Point tegen JB-Inflatable B.V.

Auteursrecht en modelrecht opblaasbare poppen, althans cassatie van een executiegeschil na een door de vzr. Breda uitgesproken inbreukverbod m.b.t. de  auteursrechten van eiseres Happy Point op opblaasbare Abraham- en Sarah-poppen (Rechtbank Breda, 6 januari 2010).

In de woorden van A-G Verkade: Het gaat in dit executiegeschil vooreerst om de vraag of JB dwangsommen heeft verbeurd, met toespitsing op de vraag of JB in de naleving van het vonnis is tekortgeschoten door niet met een accountantsrapportage van een RA (als letterlijk bevolen) te komen, maar met een rapportage van een AA.  Voorts komt aan de orde de vraag of sprake kan zijn van veroordeling in de (werkelijke) proceskosten op de voet van art. 1019h Rv zonder dat deze daadwerkelijk in het petitum (of elders in de gedingstukken) in hoger beroep gevorderd is.

De conclusie van A-G Verkade strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het Hof Den Bosch (“Mijns inziens kan Uw Raad de zaak zelf afdoen door te beslissen dat de thans in het dictum opgenomen proceskostenveroordeling in hoger beroep wordt begroot op de forfaitaire kosten.”), maar de Hoge Raad oordeelt dat de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden (81 RO). Enkele voor de praktijk wellicht nuttige citaten uit de conclusie A-G:

1019h proceskosten: 3.24. Artikel 1019h Rv ziet ook op procedures waarin uitsluitend de geldigheid van het intellectuele-eigendomsrecht aan de orde is of alleen een verklaring voor recht van (niet-)inbreuk wordt gevorderd, en op procedures die het vervolg zijn op i.e.-inbreukprocedures, bijvoorbeeld schadestaatprocedures ter vaststelling van de door inbreuk geleden schade of executiegeschillen over tenuitvoerlegging van een verbod tot inbreuk.

3.27. Het hof heeft met zo veel woorden geoordeeld dat [eiseres] heeft 'verzuimd te vorderen dat en op welke grondslag [eiseres] in de kosten zal worden veroordeeld'. Het hof voegt daaraan toe dat zulks 'kennelijk wel de bedoeling van JB geweest' is, en dat [eiseres] dit ook 'begrepen moet hebben'. Een dergelijke rechterlijke vaststelling van een begrepen partijbedoeling zou in het overeenkomstenrecht kunnen leiden tot het oordeel van totstandkoming van een (desbetreffende) overeenkomst op de voet van art. 6:217 BW (in verbinding met art. 3:32 e.v. BW). Het gaat m.i. echter te ver om op dezelfde voet te oordelen dat een wettelijk vereiste, in werkelijkheid niet gedane (aanzegging van een) vordering, toch wél zou zijn gedaan.

AA i.p.v. RA: 3.3. (…) Het gaat dus niet - zoals het onderdeel wil - om een letterlijke, laat staan strikt letterlijke uitleg van het dictum. Het hof heeft - mede blijkens rov. 4.23 - de juiste maatstaf tot uitgangspunt genomen en heeft dus het karakter van het executiegeschil niet miskend.

Afgifte (verminkte) poppen: 3.19/21. (…) Volgens [eiseres] is zonder nadere motivering moeilijk in te zien hoe JB aan het vonnis kan hebben voldaan door de voorraad, alvorens deze toe te zenden, eerst te verminken. (…) De klacht faalt voor zover zij tot uitgangspunt neemt dat bij de vraag of is voldaan aan de opgelegde geboden, slechts de letterlijke uitleg daarvan tot uitgangspunt kan dienen. (…) Het hof heeft in rov. 4.30 overwogen dat [eiseres] op grond van art. 28 Auteurswet de poppen als eigendom had kunnen opeisen of afgifte ter vernietiging had kunnen vorderen, maar dat gesteld noch gebleken is dat [eiseres] dat ooit heeft gedaan. Aldus is begrijpelijk dat het hof - uitgaande van een juiste rechtsopvatting - oordeelde dat JB kon begrijpen dat het [eiseres] er vooral om te doen was om te voorkomen dat JB ermee zou doorgaan om [eiseres] met die poppen concurrentie aan te doen, en dat van een overtreding door JB van het desbetreffende gebod (dus) geen sprake is.


Lees arrest en conclusie hier. Eerdere uitspraken hier.