Conclusie A-G HvJEU: BVIE prevaleert boven EEX-Vo oud

26-05-2016 Print this page
B914460

Zaak C-230/15: Brite Strike. Prejudiciële vragen rechtbank Den Haag. Conclusie A-G Saugmandsgaard Øe

 

Procesrecht. IPR. In haar vonnis van 13 mei 2015 (IEPT20150513) heeft de rechtbank Den Haag prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EU over of het BVIE een posterieur verdrag is aan de Brussel-I-Verordening (EEX-Vo oud).

 

A-G Saugmandsgaard Øe geeft het Hof van Justitie EU in overweging de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

 

„Artikel 71 van verordening nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat, indien een geding binnen de werkingssfeer valt van zowel die verordening als het Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), ondertekend te Den Haag op 25 februari 2005, een lidstaat overeenkomstig artikel 71, lid 1, van die verordening de regels inzake rechterlijke bevoegdheid van artikel 4.6 van dat verdrag kan toepassen. [...]

 

66.  Indien het Hof het nodig zou achten om zich uit te spreken over de tweede en de derde prejudiciële vraag, zou mijns inziens dus moeten worden geantwoord dat artikel 22, punt 4, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat de gerechten van elk van de drie lidstaten op het grondgebied waarvan een Benelux-merk gevolgen sorteert en op eenvormige wijze moet worden beschermd, namelijk het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, bevoegd is om kennis te nemen van een grensoverschrijdend geschil over de registratie of de geldigheid van dit intellectuele-eigendomsrecht."


Lees de conclusie hier.