Conclusie A-G HvJEU: geen uitputting bij verkoop computerprogramma op niet-originele drager

06-06-2016 Print this page
B914477

Zaak C-166/15: Ranks en Vasiļevičs. Prejudiciële vragen Rīgas apgabaltiesas Krimināllietu tiesu kolēģija – Letland. Conclusie A-G Saugmandsgaard Øe.

 

Auteursrecht. De verwijzende rechter heeft prejudiciële vragen gesteld in een strafzaak tegen Ranks en Vasiļevičs, wegens vermeende schending van de auteursrechten van Microsoft als gevolg van de verkoop van op een andere dan de originele materiële drager vastgelegde kopieën van computerprogramma’s. De verwijzende rechter heeft vragen gesteld over uitputting van software op een niet originele drager. Een aantal interessante citaten, onder andere over de toepassing van het Usedsoft-arrest (IEPT20120703):

75. De omstandigheden van het hoofdgeding verschillen echter wezenlijk van die welke aan de basis liggen van het arrest UsedSoft(21).


76. Ten eerste wijst niets in het aan het Hof voorgelegde dossier erop dat de verdachten gebruikslicenties zouden hebben verkocht met betrekking tot immateriële kopieën, waarover het arrest UsedSoft(22) gaat. Het staat juist vast dat het in het hoofdgeding draait om niet-originele materiële kopieën van computerprogramma’s.


77. Ten tweede zijn de motieven die ten grondslag liggen aan de door het Hof in dat arrest gekozen oplossing, niet transponeerbaar naar het onderhavige geval. In de meer „klassieke” context van met toestemming van de rechthebbende verkochte originele materiële kopieën bestaat er immers geen noemenswaardig risico dat het nuttig effect van de uitputtingsregel wordt ondermijnd. Ik wijs er in dit verband op dat Microsoft niet betwist dat voor de door haarzelf of met haar toestemming verkochte originele materiële kopieën van haar computerprogramma’s de uitputting van het distributierecht geldt. Anders dan Oracle in de zaak UsedSoft(23), verzet Microsoft zich dus niet tegen de totstandkoming van een tweedehandsmarkt voor originele kopieën, maar maakt zij bezwaar tegen het ontstaan van een dergelijke markt voor zonder haar toestemming gemaakte en verkochte niet-originele kopieën.


78. Gelet op deze verschillen tussen de omstandigheden van de onderhavige zaak en die welke aan de basis liggen van het arrest UsedSoft(24), ben ik van mening dat dat arrest voor deze zaak slechts beperkte betekenis heeft. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, is het Hof daarin simpelweg niet ingegaan op de problematiek van de wederverkoop van niet-originele materiële kopieën. [...]

81. De benadering die ik het Hof in overweging geef te volgen, heeft de volgende praktische consequenties.


82. Wanneer de door de rechthebbende of met diens toestemming verkochte originele kopie van een computerprogramma op een materiële drager is vastgelegd, geldt uitsluitend voor deze originele materiële kopie de uitputting van het distributierecht. Bovendien is de wederverkoper van een dergelijke kopie verplicht om eventuele andere kopieën die hij nog in zijn bezit heeft, onbruikbaar te maken, omdat hij anders het reproductierecht schendt. Deze benadering zou dus een juridisch obstakel vormen voor het ontstaan van een tweedehandsmarkt voor niet-originele materiële kopieën van computerprogramma’s, maar niet verhinderen dat er een dergelijke markt voor originele kopieën wordt gecreëerd.


83. Wanneer de originele kopie niet op een materiële drager is vastgelegd, moet de door het Hof in het arrest UsedSoft(27) gekozen oplossing worden toegepast opdat het nuttig effect van de uitputtingsregel niet verloren gaat. Dit betekent dat het distributierecht voor de immateriële kopie uitgeput raakt wanneer de rechthebbende, tegen betaling van een prijs waardoor hij een met de economische waarde van de kopie van het hem toebehorende werk overeenstemmende vergoeding kan ontvangen, een gebruiksrecht voor die kopie zonder beperking in de tijd heeft verleend (punt 72). Bovendien is de wederverkoper van een dergelijke kopie verplicht om eventuele andere kopieën die hij nog in zijn bezit heeft, onbruikbaar te maken, omdat hij anders het reproductierecht schendt (punten 70 en 78). Deze oplossing maakt het ontstaan van een tweedehandsmarkt voor immateriële kopieën van computerprogramma’s mogelijk."

De A-G geeft het hof in overweging de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

 

„Artikel 4, onder a) en c), en artikel 5, leden 1 en 2, van richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/98/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, moeten aldus worden uitgelegd dat de exclusieve reproductie- en distributierechten van de rechthebbende worden geschonden wanneer een gebruiker zonder toestemming van de rechthebbende een kopie van een computerprogramma maakt op een andere dan de originele materiële drager en wanneer die kopie vervolgens, wederom zonder toestemming van de rechthebbende, door die gebruiker of door een andere gebruiker wordt verkocht, zelfs als:

 

 de originele materiële drager beschadigd is geraakt, en

 

 de verkoper van die kopie alle andere kopieën die hij in zijn bezit heeft, onbruikbaar maakt.”

 

Lees de conclusie hier.