Conclusie A-G HvJEU: keurmerk kan in aanmerking komen voor bescherming die Vo 207/2009 biedt

01-12-2016 Print this page
B914712

Zaak C-689/15: W F Gözze. Prejudiciële vragen Oberlandesgericht Düsseldorf. Conclusie A-G Wathelet.

 

Merkenrecht. Verweerster Verein Bremer Baumwollbörse is een in 1872 opgerichte belangenvereniging van katoenhandelaren. Zij is houdster van een op 22-06-2007 aangevraagd gemeenschapsbeeldmerk (gestileerde bloem van de katoenplant in zwart/wit) dat op 22-05-2008 is ingeschreven, onder meer voor weefsels en textielproducten. Zij verleent licenties voor gebruik van het teken aan bedrijven in de textielsector waarvoor de producten van die bedrijven aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Verweerster heeft het recht dit te controleren maar in de praktijk komt dat slechts in uitzonderlijke gevallen voor. Gözze verhandelt handdoeken met het keurmerk op het etiket, maar is geen licentienemer van de VBB. VBB heeft een inbreukverordening ingesteld. De verwijzende legt het HvJEU hieromtrent vragen voor, waarin zij zich moet uitspreken of een keurmerk een individueel Uniemerk kan vormen.

A-G Wathelet overweegt als volgt. Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of het uitsluitend recht dat de Gemeenschapsmerkverordening (207/2009) biedt ook kan worden erkend voor een keurmerk. Keurmerken zijn in de verordening niet als Uniemerk erkend. Dit is een bewuste keuze van de wetgever geweest. Pas in de Uniemerkenverordening (UMeV) is het certificeringsmerk als Uniemerk in het leven geroepen. De A-G is van mening dat een dergelijk teken wel in aanmerking kan komen voor de bescherming die de Gemeenschapsmerkenverordening biedt. Het zal dan wel de wezenlijke merkfunctie moeten vervullen. Een keurmerk kan dus onder de Gemeenschapsmerkenverordening vallen wanneer het niet alleen een aanduiding is voor de kwaliteit van de waar, maar tevens ook een herkomstfunctie heeft.

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of een individueel merk dat als keurmerk wordt gebruikt vervallen verklaard kan worden op grond van bepalingen van de Gemeenschapsmerkenverordening wanneer de merkhouder niet regelmatig kwaliteitscontroles uitvoert en zo de kwaliteitsverwachtingen bij het publiek waarborgt. De A-G overweegt hierover dat bij het individuele merk conform de Gemeenschapsmerkverordening de herkomstfunctie van wezenlijk belang is en dat de controle van de kwaliteit van de waar een factor kan zijn waarmee dat product aan een fabrikant wordt gekoppeld. Daadwerkelijke controle is daarentegen geen vereiste.

De A-G geeft het Hof in overweging de vragen als volgt te beantwoorden:

1)      Het gebruik van een teken als keurmerk kan een rechtshandhavend gebruik als merk in de zin van artikel 15 van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk vormen, voor zover het gebruik van dat teken tegelijkertijd de wezenlijke herkomstaanduidingsfunctie van het merk vervult.

In dat geval moet artikel 9, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 aldus worden uitgelegd dat het de houder van het met een keurmerk overeenkomend Uniemerk is toegestaan een concurrent te verbieden een identiek teken te gebruiken voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, wanneer dit gebruik afbreuk kan doen aan een van de functies van het merk, zoals het aanduiden van de kwaliteit van de waar.

Wanneer daarentegen een derde een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met een merk gebruikt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten als die waarvoor dat merk is ingeschreven, moet artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 aldus worden uitgelegd dat de houder van het Uniemerk slechts gerechtigd is zich tegen het gebruik van voornoemd teken te verzetten wanneer er verwarring kan ontstaan.

2)      Noch artikel 52, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder g), van verordening nr. 207/2009, noch artikel 73, onder c), van deze verordening biedt grond voor de nietig‑ of vervallenverklaring van een Uniemerk dat tevens een keurmerk is, wanneer de houder van dat merk niet door een daadwerkelijke of regelmatige kwaliteitscontrole bij zijn licentienemers waarborgt dat de kwaliteitsverwachtingen die het publiek aan het teken in kwestie verbindt, juist zijn.”

Lees de conclusie hier.

Boek9 bericht prejudiciële verwijzing