Conclusie A-G HvJEU over auteursrechtinbreuk door middel van een gratis aangeboden wifinetwerk

16-03-2016 Print this page
B914332

Zaak C-484/14: Mc Fadden v Sony. Conclusie A-G Szpunar

 

Auteursrecht. Het gaat in deze zaak om de vraag in hoeverre de aanbieder van een internetaansluiting aansprakelijk is voor auteursrechtinbreuk door een derde die gebruik heeft gemaakt van deze internetaansluiting. De verwijzende rechter heeft hierover een aantal prejudiciële vragen gesteld. A-G Szpunar geeft het hof in overweging de vragen als volgt te beantwoorden:

 

„1) De artikelen 2, onder a) en b), en 12, lid 1, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn elektronische handel”), moeten aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing zijn op een persoon die, als nevenactiviteit van zijn economische hoofdactiviteit, een wifinetwerk met internettoegang exploiteert dat hij gratis ter beschikking stelt van het publiek.

 

2) Artikel 12, lid 1, van richtlijn 2000/31 verzet zich ertegen dat op grond van welke vordering ook een beslissing wordt gegeven tegen een verlener van mere conduit-diensten die de vaststelling van zijn civielrechtelijke aansprakelijkheid inhoudt. Dit artikel verzet zich derhalve niet slechts tegen een veroordeling van de aanbieder van dergelijke diensten tot betaling van schadevergoeding, maar ook tegen een veroordeling in de ingebrekestellings en de proceskosten in verband met een door een derde gepleegde inbreuk op een auteursrecht of op naburige rechten met betrekking tot de doorgegeven informatie.

 

3) Artikel 12, leden 1 en 3, van richtlijn 2000/31 verzet zich er niet tegen dat een van een dwangsom voorzien rechterlijk verbod of bevel wordt opgelegd.

 

Wanneer de nationale rechter een dergelijk verbod of bevel oplegt, moet hij zich ervan verzekeren:

 

– dat de betrokken maatregelen in overeenstemming zijn met artikel 3 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met name dat zij doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn;

 

– dat zij overeenkomstig de artikelen 12, lid 3, en 15, lid 1, van richtlijn 2000/31 erop zijn gericht een specifieke inbreuk te beëindigen of te voorkomen en geen algemene toezichtverplichting inhouden, en

 

– dat de toepassing van deze bepalingen en van andere, nationale regels een juist evenwicht bewaart tussen de betrokken grondrechten, met name die welke worden beschermd door de artikelen 11 en 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie enerzijds, en artikel 17, lid 2, van dat Handvest anderzijds.

 

4) De artikelen 12, lid 3, en 15, lid 1, van richtlijn 2000/31, uitgelegd in het licht van de uit de bescherming van de betrokken grondrechten voortvloeiende vereisten, verzetten zich in beginsel niet tegen de oplegging van een bevel dat de keuze van de te nemen concrete maatregelen overlaat aan de adressaat. De nationale rechter die om een desbetreffende voorziening wordt verzocht, moet zich nochtans verzekeren van het bestaan van passende maatregelen die overeenstemmen met de uit het Unierecht voortvloeiende beperkingen.

 

Die bepalingen verzetten zich ertegen een bevel op te leggen aan een persoon die als nevenactiviteit van zijn economische hoofdactiviteit een wifinetwerk met internettoegang exploiteert, dat hij ter beschikking stelt van het publiek, wanneer de adressaat van dit bevel daar slechts aan kan voldoen door:

 

– de internetaansluiting te blokkeren, of

 

– de internetaansluiting met een wachtwoord te beveiligen, of

 

– alle via die aansluiting doorgegeven communicatie te controleren om na te gaan of het betrokken auteursrechtelijk beschermde werk niet opnieuw op illegale wijze wordt doorgegeven.”

 

Lees de conclusie hier.