Conclusie A-G HvJEU over bewaarplicht electronische communicatiegegevens

19-07-2016 Print this page
B914557

Gevoegde zaken C-203/15 Tele2 Sverige AB v Post-och telestyrelsen en C-698/15 Secretary of State fort he Home Department tegen Watson e.a. Conclusie A-G H. Saugmandsgaard Øe.

De gevoegde zaken betreffen de verenigbaarheid met het Unierecht van nationale regelingen die aanbieders van electronische communicatiemiddelen verplichten tot bewaring van communicatiegegevens, welke verplichting geldt voor alle communicatiemiddelen en alle gebruikers.

In zaak C-203/15 worden de volgende vragen aan het Hof gesteld:

"1)Is een algemene verplichting tot bewaring van gegevens die van toepassing is op alle personen, alle elektronische communicatiemiddelen en alle verkeersgegevens, zonder dat enig onderscheid wordt gemaakt, enige beperking wordt gesteld of enige uitzondering wordt gemaakt op basis van het nagestreefde doel, de bestrijding van ernstige criminaliteit, [zoals beschreven in de punten 1318 van de verwijzingsbeslissing], verenigbaar met artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58, gelet op de artikelen 7, 8 en 52, lid 1, van het Handvest?

2) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, kan een dergelijke bewaringsverplichting dan niettemin zijn toegestaan:
a) indien de toegang van de nationale autoriteiten tot de bewaarde gegevens is geregeld op de wijze als beschreven in de punten 1936 [van de verwijzingsbeslissing], en
b)indien de vereisten van bescherming en beveiliging zijn geregeld op de wijze als beschreven in de punten 3843 [van de verwijzingsbeslissing], en
c) alle betrokken gegevens moeten worden bewaard gedurende zes maanden te rekenen vanaf de dag waarop de communicatie werd beëindigd alvorens te worden gewist, zoals is uiteengezet in punt 37 [van de verwijzingsbeslissing]?”

In zaak C-698/15 worden deze vragen gesteld:

“1)Legt het arrest [DRI] (waaronder met name de punten 60 en 62 ervan) dwingende vereisten van Unierecht op die van toepassing zijn op de nationale regeling van een lidstaat inzake de toegang tot gegevens die overeenkomstig de nationale wetgeving worden bewaard, teneinde te voldoen aan de artikelen 7 en 8 van het [Handvest]?

2) Verruimt het arrest [DRI] de werkingssfeer van de artikelen 7 en/of 8 van het Handvest ten opzichte van die van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (‘EVRM’), zoals vastgelegd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (‘EHRM’)?”

A-G Saugmandsgaard Øe geeft het Hof in overweging om bovenstaande vragen als volgt te beantwoorden:

"Artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58/CE van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn ‚privacy en elektronische communicatie’), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, en de artikelen 7, 8 en 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet ertegen verzetten dat een lidstaat aanbieders van elektronische communicatiediensten verplicht om alle gegevens betreffende de door de gebruikers van hun diensten gevoerde communicaties te bewaren indien is voldaan aan alle hiernavolgende vereisten, hetgeen door de verwijzende rechters moet worden getoetst in het licht van alle relevante kenmerken van de in de hoofdgedingen betrokken nationale regelingen:

  • die verplichting en de waarborgen waarmee zij gepaard gaat moeten zijn voorzien in wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen die voldoende toegankelijk en voorzienbaar zijn en naar behoren bescherming bieden tegen willekeur;
  • die verplichting en de waarborgen waarmee zij gepaard gaat moeten de wezenlijke inhoud van de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten erkende rechten eerbiedigen;
  • die verplichting moet strikt noodzakelijk zijn voor de bestrijding van ernstige criminaliteit, hetgeen impliceert dat geen enkele andere maatregel of combinatie van maatregelen net zo doeltreffend kan zijn voor de bestrijding van ernstige criminaliteit, maar minder inbreuk maakt op de door richtlijn 2002/58 en de artikelen 7 en 8 van het Handvest erkende rechten;
  • die verplichting moet gepaard gaan met alle door het Hof in de punten 6068 van het arrest van 8 april 2014, Digital Rights Ireland e.a. (C293/12 en C594/12, EU:C:2014:238) genoemde waarborgen inzake de toegang tot de gegevens, de bewaringstermijn en de bescherming en beveiliging van de gegevens, teneinde de inbreuk op de door richtlijn 2002/58 en de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten erkende rechten te beperken tot het strikt noodzakelijke, en
  • die verplichting moet in een democratische samenleving evenredig zijn aan de doelstelling van bestrijding van ernstige criminaliteit, hetgeen betekent dat de ernstige risico’s die in een democratische samenleving door die verplichting worden veroorzaakt niet onevenredig mogen zijn aan de voordelen die eruit voortvloeien voor de bestrijding van ernstige criminaliteit.”

Lees de conclusie hier.