Conclusie A-G HvJEU over uitleg begrip “passende vergoeding” uit GemeenschapskwekersrechtVo

04-02-2016 Print this page
B914259

Zaak C481/14: Hansson v Jungpflanzen Grünewald. Prejudiciële vragen Oberlandesgericht Düsseldorf

 

Kwekersrecht. Hansson is houder van het communautair kwekersrecht voor het ras EU 4282 met de naam ‘Lemon Symphony”. Verweerder is in het hoofdgeding veroordeeld om een schadevergoeding te betalen in het kader van een inbreuk op het kwekersrecht van Hansson. Volgens verweerder is de passende licentievergoeding als bedoeld in artikel 94(1) Gemeenschapskwekersrechtverordening op onjuiste wijze berekend. Het Oberlandesgericht Düsseldorf heeft vervolgens een achttal vragen gesteld over de passende vergoeding.

 

A-G Saugmandsgaard Øe geeft het HvJEU in overweging de vragen als volgt te beantwoorden:

 

„1.      Artikel 94, lid 1, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht moet in die zin worden uitgelegd dat het bedrag van de passende vergoeding overeenkomt met het bedrag van de licentievergoeding dat de inbreukmaker had moeten betalen aan de houder van een communautair kwekersrecht wanneer hij hem toestemming had gevraagd om het beschermde ras te exploiteren, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval die omzichtig handelende contractpartijen normaliter in aanmerking zouden hebben genomen. Het staat aan de nationale rechter die omstandigheden te bepalen en het bedrag van de passende vergoeding in overeenstemming daarmee vast te stellen. In de uitoefening van die beoordelingsvrijheid kan hij met name de tijd in aanmerking nemen die verstreken is sinds het plegen van de handelingen, door het bedrag van de passende vergoeding te verhogen met vertragingsrente.

 

2.      Noch artikel 94, lid 1, van verordening nr. 2100/94, noch artikel 13, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten schrijft de nationale rechter voor, bij de vaststelling van het bedrag van de passende vergoeding het bedrag van de licentievergoeding die in bestaande licentiecontracten voor het beschermde ras op de betrokken markt is overeengekomen, te vermeerderen met een forfaitaire toeslag. Deze bepalingen verbieden die rechter echter niet om op die wijze te werk te gaan, voor zover hij dit geschikt acht voor de begroting van het bedrag van de vergoeding die de inbreukmaker had moeten betalen indien hij de rechthebbende toestemming had gevraagd het beschermde ras te exploiteren, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval die omzichtig handelende contractpartijen normaliter in aanmerking zouden hebben genomen. In het kader van artikel 94, lid 1, van verordening nr. 2100/94 mag een dergelijke forfaitaire toeslag echter niet met een ander oogmerk worden toegepast.

 

3.      Noch artikel 94, lid 2, van verordening nr. 2100/94, noch artikel 13, lid 1, van richtlijn 2004/48 schrijft de nationale rechter voor, het bedrag van de schadevergoeding die tot compensatie van de volledige door de rechthebbende geleden schade dient, vast te stellen op basis van het bedrag van de licentievergoeding die is overeengekomen in bestaande licentiecontracten voor het beschermde ras op de betrokken markt. Deze bepalingen verbieden die rechter echter niet, een dergelijke licentievergoeding als grondslag voor de berekening van die schadevergoeding te gebruiken en haar eventueel aan te passen wanneer hij dat passend acht voor het herstel van de door de rechthebbende als gevolg van de inbreuk werkelijk geleden schade.

 

4.      Noch artikel 94, lid 2, van verordening nr. 2100/94, noch artikel 13, lid 1, van richtlijn 2004/48 schrijft de nationale rechter voor dat hij, indien hij besluit de schadevergoeding die tot compensatie van de volledige door de rechthebbende geleden schade dient, vast te stellen op basis van het bedrag van de licentievergoeding die in bestaande licentiecontracten voor het beschermde ras op de betrokken markt is overeengekomen, dit bedrag te verhogen met een forfaitaire toeslag. Die bepalingen verbieden die rechter echter niet op deze wijze te werk te gaan wanneer hij dat passend acht voor het herstel van de schade die de rechthebbende door de inbreuk werkelijk heeft geleden. Een dergelijke forfaitaire toeslag mag echter niet met een ander oogmerk worden toegepast.

 

5.      Artikel 94, lid 2, van verordening nr. 2100/94 dient in die zin te worden uitgelegd dat door de inbreukmaker gemaakte winst geen schade vormt die de rechthebbende heeft geleden en waarvan hij krachtens deze bepaling vergoeding kan vorderen bovenop de betaling van een passende vergoeding krachtens artikel 94, lid 1, van die verordening. De nationale rechter kan evenwel rekening houden met het bedrag van die winst bij de begroting van de schade die de rechthebbende heeft geleden en dienovereenkomstig bij de vaststelling van het bedrag van de schadevergoeding.

 

6.      Noch artikel 94, lid 2, van verordening nr. 2100/94, noch artikel 14 van richtlijn 2004/48 verzet zich tegen bepalingen van nationaal recht volgens welke de rechthebbende de kosten van een kortgedingprocedure in verband met een inbreuk niet kan terugvorderen, ook niet indien hij vervolgens in de bodemprocedure in het gelijk wordt gesteld.

 

7.      Noch artikel 94, lid 2, van verordening nr. 2100/94, noch artikel 14 van richtlijn 2004/48 verzet zich tegen bepalingen van nationaal recht volgens welke de rechthebbende geen vergoeding kan eisen voor de tijd die hij heeft besteed aan de voorbereiding van een gerechtelijke procedure ter verkrijging van compensatie van een inbreuk.”

Lees de conclusie hier.