Conclusie A-G Szpunar: Upload in peer-to-peernetwerk is mededeling aan het publiek

20-01-2021 Print this page
B916138

Zaak C-597/19: M.I.C.M. v BVBA Telenet. Conclusie A-G Szpunar op prejudiciële vragen Ondernemingsrechtbank Antwerpen – België.

 

Auteursrecht.  Mircom International Content Management & Consulting (M.I.C.M) Limited (hierna: Mircom) is een vennootschap naar Cypriotisch recht. Mircom is houder van bepaalde rechten op een groot aantal erotische films geproduceerd door meerdere in de Verenigde Staten en Canada gevestigde producenten. Mircom beschikt over licenties voor de mededeling aan het publiek van hun films via peer-to-peer- en bestandsdelingsnetwerken op internet, met name op het grondgebied van Europa. Op grond van die overeenkomsten dient Mircom bovendien op zoek te gaan naar op deze peer-to-peer en bestandsdelingsnetwerken gepleegde inbreuken op de uitsluitende rechten van voornoemde producenten en dient zij de inbreukmakers in eigen naam te vervolgen met het oog op het verkrijgen van een schadevergoeding. Mircom heeft een vordering ingesteld die met name strekt Telenet, een internetprovider in België, te gelasten de identificatiegegevens over te leggen van haar klanten wier internetverbindingen zouden zijn gebruikt om films uit de catalogus van Mircom via het BitTorrentprotocol te delen op een peer-to-peernetwerk. Telenet verzet zich tegen die vordering. De ondernemingsrechtbank Antwerpen twijfelt over de gegrondheid van de vordering. Allereerst vraagt de rechter af of er sprake is van een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1 van richtlijn 2001/29. Ten tweede is het onzeker of Mircom aanspraak kan maken op de door het Unierecht geboden bescherming ter zake van de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. Ten derde twijfelt de rechter aan de rechtmatigheid van het verzamelen van de IP-adressen. In citaten van A-G Szpunar:

 

“61. [...]  Het is juist dat zij onderdelen van bestanden, die zij meestal voordien op hetzelfde netwerk hebben gedownload, voor andere peers beschikbaar stellen, maar die bestanden zijn thans op hun eigen computers(35) opgeslagen, waardoor de beschikbaarstelling ervan een oorspronkelijke – of althans autonome – mededeling vormt. [...]

62. [...] Het delen van bestanden op een peer-to-peernetwerk ziet doorgaans op een onbepaald aantal potentiële ontvangers en impliceert een groot aantal personen. Het bestaan van een publiek is dus aangetoond. [...]

 

94. Ik geef het Hof in overweging om op de tweede prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 4, onder b), van richtlijn 2004/48 aldus dient te worden uitgelegd dat een entiteit die weliswaar bepaalde rechten op beschermde werken heeft verworven, doch deze niet exploiteert maar enkel schadevergoeding vordert van personen die inbreuk maken op die rechten, niet bevoegd is om gebruik te maken van de in hoofdstuk II van die richtlijn bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, voor zover de bevoegde rechter vaststelt dat de verwerving van de rechten door die entiteit louter tot doel had die bevoegdheid te verkrijgen. Die richtlijn vereist niet – doch verzet zich er evenmin tegen – dat een lidstaat in zijn nationale recht die bevoegdheid toekent aan een cessionaris van schuldvorderingen die verband houden met inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten.[...]

 

122. Ik geef het Hof derhalve in overweging om op de derde vraag te antwoorden dat artikel 8, lid 1, van richtlijn 2004/48, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 2, ervan, aldus dient te worden uitgelegd dat de nationale rechter de toekenning van het in artikel 8 van die richtlijn bedoelde recht op informatie dient te weigeren wanneer hij in het licht van de omstandigheden van het geding vaststelt dat het verzoek om informatie ongerechtvaardigd is of misbruik uitmaakt.[...]

 

133. Ik geef het Hof derhalve in overweging om op de vierde prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 6, lid 1, onder f), van verordening 2016/679 aldus dient te worden uitgelegd dat het registreren van de IP-adressen van de personen wier internetverbindingen zijn gebruikt om beschermde werken te delen op peer-to-peernetwerken, een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens vormt wanneer die registratie wordt verricht teneinde een gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde te behartigen, met name met het oog op de indiening van een gerechtvaardigd verzoek, krachtens artikel 8, lid 1, onder c), van richtlijn 2004/48, om bekendmaking van de namen van de houders van de internetverbindingen die via de IP-adressen zijn geïdentificeerd.”

 

In het licht van een ander geeft A-G Szpunar het Hof in overweging om de vragen van de ondernemingsrechtbank te antwoorden als volgt:

 

“1)  Artikel 3 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij dient aldus te worden uitgelegd dat het in het kader van een peer-to-peernetwerk ter upload beschikbaar stellen van de onderdelen van een bestand met een beschermd werk onder het recht van beschikbaarstelling voor het publiek in de zin van dat artikel valt, zelfs voordat de betrokken gebruiker zelf het gehele bestand heeft gedownload en zonder dat het beslissend is of die gebruiker met kennis van zaken heeft gehandeld.

 

2)      Artikel 4, onder b), van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten dient aldus te worden uitgelegd dat een entiteit die weliswaar bepaalde rechten op beschermde werken heeft verworven, doch deze niet exploiteert maar enkel schadevergoeding vordert van personen die inbreuk maken op die rechten, niet bevoegd is om gebruik te maken van de in hoofdstuk II van die richtlijn bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, voor zover de bevoegde rechter vaststelt dat de verwerving van de rechten door die entiteit louter tot doel had die bevoegdheid te verkrijgen. Richtlijn 2004/48 vereist niet – doch verzet zich er evenmin tegen – dat een lidstaat in zijn nationale recht die bevoegdheid toekent aan een cessionaris van schuldvorderingen die verband houden met inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten.

 

3)      Artikel 8, lid 1, van richtlijn 2004/48, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 2, ervan, dient aldus te worden uitgelegd dat de nationale rechter de toekenning van het in artikel 8 van die richtlijn bedoelde recht op informatie dient te weigeren wanneer hij in het licht van de omstandigheden van het geding vaststelt dat het verzoek om informatie ongerechtvaardigd is of misbruik uitmaakt.

 

4) Artikel 6, lid 1, onder f), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) dient aldus te worden uitgelegd dat het registreren van de IP-adressen van de personen wier internetverbindingen zijn gebruikt om beschermde werken te delen op peer-to-peernetwerken, een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens vormt wanneer die registratie wordt verricht teneinde een gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde te behartigen, met name met het oog op de indiening van een gerechtvaardigd verzoek, krachtens artikel 8, lid 1, onder c), van richtlijn 2004/48, om bekendmaking van de namen van de houders van de internetverbindingen die via de IP-adressen zijn geïdentificeerd.”

 

Lees de conclusie hier.