Conclusie A-G tot verwerping cassatieberoep tegen arrest inzake tonen naam en portret appellant in “Gekooide Recherche”

28-09-2018 Print this page
B915504

Conclusie A-G Lückers, 7 september 2018

 

Publicatie. Cassatie tegen het arrest van het hof Den Haag van 27 juni 2017 (IEPT20170627), waarin werd geoordeeld dat het noemen van de naam en het tonen van het portret van appellant in het boek “De Gekooide Recherche” niet onrechtmatig is. A-G Lücker concludeert tot verwerping van het cassatieberoep. Enkele citaten:

 

2.11 In de onderhavige zaak is in rov. 4.4. van het arrest als volgt overwogen: ‘Het hof begrijpt dat niet in geschil is dat aangenomen kan worden dat [verweerder 3] gebruik heeft gemaakt van openbare informatie voor zover beschikbaar en dat niet kan worden aangenomen dat [verweerder 3] gebruik heeft gemaakt van geheim materiaal voor zover de informatie beschikbaar was in openbare bronnen.’ Die overweging berust op een (aan de feitenrechter voorbehouden) lezing van de gedingstukken en is in cassatie niet bestreden. In cassatie staat aldus vast dat in casu slechts sprake kan zijn van schending van een ambtsgeheim als de informatie niet beschikbaar was in openbare bronnen. Schending van een ambtsgeheim komt immers pas in beeld als uit hoofde van een ambt verkregen geheime informatie wordt aangewend (vergelijk randnummer 2.9).

 

[…]

 

2.13 In de genoemde overwegingen ligt besloten dat [verweerder 3] geen gebruik heeft gemaakt van geheim materiaal, maar slechts informatie heeft gebruikt die beschikbaar was in openbare bronnen (randnummer 2.11) en dat [verweerder 3] het betoog van [eiser] over gebruik van geheim materiaal namelijk telkens heeft weerlegd met een verwijzing naar een openbare bron (randnummer 2.12). Uit die overwegingen volgt dat [eiser] niet aannemelijk heeft kunnen maken dat [verweerder 3] zich in het boek heeft gebaseerd op geheime informatie.

 

2.14 Het hof mocht op die grond het beroep op schending van een ambtsgeheim verwerpen. Daarbij behoefde het hof niet in te gaan op de in cassatie aangehaalde omstandigheden dat [verweerder 3] de rechercheur is die de opsporing en vervolging van [eiser] uit hoofde van zijn toenmalig ambt heeft verricht en daar uit dien hoofde bijzondere kennis over draagt. Aangezien niet kan worden aangenomen dat [verweerder 3] gebruik heeft gemaakt van geheime informatie, kunnen die omstandigheden het beroep op schending van een ambtsgeheim niet dragen. Dit geldt ook voor het (gestelde) feit dat [verweerder 3] had kunnen putten uit kennis die hij heeft opgedaan als rechercheur. Voor schending van een ambtsgeheim is nodig dat daadwerkelijk geheime informatie is aangewend.

 

[…]

 

2.30 Het hof heeft in rov. 4.13.2. het betoog verworpen dat de passages die over [eiser] gaan en het in dat kader noemen van diens naam en het tonen van een foto van hem louter de bevrediging van publieke nieuwsgierigheid dienen. Naar de vaststelling van het hof heeft [verweerder 3] toegelicht dat hij ervoor heeft gekozen de problemen binnen de recherche inzichtelijk te maken aan de hand van het verloop van strafzaken waarover in de media al breed was bericht. Het hof overweegt dat die koppeling van het bekende (de strafzaken) aan de boodschap (de opsporingsproblemen) de controleerbaarheid en geloofwaardigheid en daarmee de zeggingskracht van de boodschap vergroot. In die zin, zo vervolgt het hof, draagt ook het noemen van de naam van [eiser] en het tonen van zijn portret bij aan een debat van algemeen belang. Deze overweging is niet bestreden. In dat oordeel ligt besloten dat het gebruik van de voor- en achternaam van [eiser] voldoet aan de eis van noodzakelijkheid als bedoeld in art. 3 lid 2 Wbp.”

 

Lees de conclusie hier.