Conclusie AG: Geen uitzondering voor privékopie uitzendingen indien er meer dan minimale schade wordt berokkend

13-07-2023 Print this page
B916550

Een uitzondering maken op het uitsluitende reproductierecht van omroeporganisaties met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen maar een recht op een billijke compensatie voor dat kopiëren door privékopiëren is niet toegestaan, indien daardoor meer dan minimale schade wordt berokkend aan de omroeporganisaties. Het is irrelevant dat omroeporganisaties een recht op een billijke compensatie in hun hoedanigheid als filmproducent kunnen hebben ex artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29. Aldus de AG.

 

Gestelde vragen in zaak C‑260/22

 

Dit verzoek om een prejudiciële beslissing van het Landgericht Erfurt (rechter in eerste aanleg Erfurt, Duitsland) is ingediend in het kader van een geding over een exclusieve overeenkomst voor het beheer van auteursrechten (hierna: „overeenkomst”) dat is gesloten tussen Seven.One Entertainment Group GmbH, een omroeporganisatie die „SAT.1 Gold”(2) in Duitsland produceert en uitzendt (hierna: „verzoekster”), en Corint Media GmbH, een collectieve beheersorganisatie die de auteursrechtelijke belangen van particuliere televisiezenders en radiostations behartigt en handhaaft (hierna: „verweerster”). Verweerster is op grond van de overeenkomst gehouden tot handhaving van het recht van verzoekster op een billijke compensatie voor reproducties van de vastleggingen van haar uitzendingen die natuurlijke personen voor privégebruik maken. Verweerster voert aan dat zij niet verplicht is dit recht af te dwingen, omdat het nationale auteursrecht het kopiëren voor privégebruik van vastleggingen van uitzendingen weliswaar toestaat, maar elk daarmee samenhangend recht op compensatie uitsluit.

 

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, onder e) en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG(3). Artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29 verleent omroeporganisaties een uitsluitend reproductierecht op de vastleggingen van hun uitzendingen. Krachtens artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 kunnen de lidstaten ervoor kiezen de in artikel 2 van deze richtlijn bedoelde uitsluitende reproductierechten te beperken door te voorzien in een uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik. Deze uitzondering is van toepassing op reproducties, op welke drager dan ook, die een natuurlijke persoon voor privégebruik maakt(4), mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen. Met zijn verzoek om een prejudiciële beslissing wenst het Landgericht Erfurt te vernemen of het nationale recht een uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik in het leven kan roepen met betrekking tot de reproductie van vastleggingen van uitzendingen, waarbij het evenwel omroeporganisaties uitsluit van het recht op een billijke compensatie. De verwijzende rechter wenst in het bijzonder te vernemen of de uitsluiting van de billijke compensatie kan worden gerechtvaardigd door het feit dat bepaalde omroeporganisaties in hun hoedanigheid van producenten van televisieprogramma’s recht hebben op een compensatie voor het kopiëren voor privégebruik van hun „inhouse” geproduceerde televisieprogramma’s.(5)

Gestelde vragen:

1. Moet richtlijn 2001/29/EG1 aldus worden uitgelegd dat omroeporganisaties rechtstreeks en oorspronkelijk recht hebben op de billijke compensatie waarin artikel 5, lid 2, onder b), van die richtlijn voorziet in het kader van de zogenoemde uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik?

2. Kunnen omroeporganisaties, gelet op hun recht krachtens artikel 2, onder e), van richtlijn 2001/29/EG, worden uitgesloten van het recht op een billijke compensatie als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b), van die richtlijn, omdat zij ook in hun hoedanigheid van filmproducent recht kunnen hebben op de in laatstgenoemd artikel bedoelde billijke compensatie?

 

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

3. Is de algemene uitsluiting van omroeporganisaties toelaatbaar, hoewel omroeporganisaties afhankelijk van hun concrete programmering soms slechts in zeer beperkte mate rechten als filmproducent verwerven (met name in het geval van televisiezenders met een groot aantal programma’s die door derden in licentie zijn gegeven), en soms geen enkel recht als filmproducent verwerven (met name in het geval van radiozenders)?


Conclusie: Artikel 2, onder e), en artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een lidstaat voorziet in een uitzondering, voor het kopiëren voor privégebruik, op het uitsluitende reproductierecht van omroeporganisaties met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen maar een recht op een billijke compensatie voor dat kopiëren uitsluit, indien hun daardoor meer dan minimale schade wordt berokkend. Dat omroeporganisaties krachtens artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 recht kunnen hebben op een billijke compensatie in hun hoedanigheid van filmproducent, is hierbij irrelevant.


ECLI:EU:C:2023:583