Conclusie AG: Licentietarief collectief beheer ongeacht daadwerkelijke bezettingsgraad van hotels

10-06-2025 Print this page
B916794

Door de aard van hun activiteiten hebben organisaties voor het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten vaak feitelijk of rechtens een monopolie op de markten voor het verlenen van licenties voor het gebruik van verschillende categorieën beschermde werken.(2) Volgens het Hof komt deze situatie neer op een machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU(3), hetgeen meebrengt dat het deze organisaties verboden is om misbruik te maken van deze positie.

 

Om na te gaan of sprake is van dergelijk misbruik moet rekening worden gehouden met de bijzondere aard van de activiteiten van deze collectieve beheersorganisaties en in het bijzonder de specifieke aard van de rechten die zij beheren. De onderhavige zaak biedt het Hof de gelegenheid om zijn rechtspraak op dit gebied verder te ontwikkelen en te verfijnen.

 

De kernvraag die het Hof in de onderhavige zaak dient te beantwoorden, is namelijk of een organisatie voor het collectieve beheer van auteursrechten die een machtspositie inneemt bij de vaststelling van het bedrag van de vergoedingen die zij van hotels ontvangt als tegenprestatie voor de verlening van een licentie om beschermde werken beschikbaar te stellen door middel van televisie‑ en radio‑ontvangers in de kamers, rekening moet houden met de daadwerkelijke bezetting van de kamers van die hotels, op straffe van inbreuk op artikel 102 VWEU wegens het opleggen van een onbillijke prijs.
 

Gestelde vragen C-161/24:

1)      Kan artikel 102, [tweede alinea,] onder a), [VWEU] aldus worden uitgelegd dat sprake is van misbruik van een machtspositie in de zin van dat artikel wanneer een collectieve beheersorganisatie met een feitelijk monopolie in een lidstaat aan accommodatieverstrekkende inrichtingen vergoedingen in rekening brengt voor de verlening van licenties voor de mededeling van auteursrechtelijk beschermde werken met behulp van televisie‑ en radio‑ontvangers die zijn opgesteld in kamers waarin op particuliere basis gasten kunnen worden ondergebracht, zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de vraag of deze kamers daadwerkelijk worden gebruikt?

 

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet een dergelijke praktijk worden beoordeeld vanuit het oogpunt van a) de toepassing van onbillijke contractuele voorwaarden of b) het hanteren van te hoge prijzen?

a)      Indien de relevante norm wordt gevormd door de toepassing van onbillijke contractuele voorwaarden: welke specifieke toets moet worden verricht om dat te beoordelen?

b)      Indien de relevante norm wordt gevormd door het hanteren van te hoge prijzen: welke specifieke toets moet worden verricht om dat te beoordelen, de algemene ‚United Brands‑toets’ of een specifieke gewijzigde versie daarvan?

 

3)      Moet ten bewijze van het feit dat in het kader van de in de eerste vraag bedoelde gedraging inbreuk is gemaakt op artikel 102, [tweede alinea,] onder a), [VWEU] worden aangetoond dat sprake is van daadwerkelijke of potentiële nadelige gevolgen voor de mededinging (met inbegrip van gevolgen voor het welzijn van de consumenten en uitbuitingseffecten van het optreden van de entiteit met een machtspositie)?

 

4)      Moet ten bewijze van het feit dat in het kader van de in de eerste vraag bedoelde gedraging inbreuk is gemaakt op artikel 102, [tweede alinea,] onder a), [VWEU] worden aangetoond dat deze gedraging de handel tussen de lidstaten wezenlijk ongunstig beïnvloedt of volstaat de gegronde veronderstelling dat een dergelijke beïnvloeding zich kan voordoen, zonder dat de daadwerkelijke omvang daarvan hoeft te worden onderzocht?

Conclusie AG:

Artikel 102 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat een auteursrechtenorganisatie met een machtspositie geen rekening houdt met de daadwerkelijke bezettingsgraad van hotels bij de vaststelling van het bedrag van de vergoedingen die worden ontvangen als tegenprestatie voor de verlening van een licentie voor de beschikbaarstelling van auteursrechtelijk beschermde werken door middel van radio‑ en televisieontvangers die zijn geïnstalleerd in kamers bestemd voor de particuliere onderbrenging van gasten op zichzelf geen misbruik van een machtspositie vormt en niet kan worden beschouwd als een relevante factor voor de vaststelling van misbruik van een machtspositie bestaande in het opleggen van onbillijke prijzen.


ECLI:EU:C:2025:417 en zaak C-161/24